(Atlantische) Grote spinkrab
Maja brachydactyla
|
(Atlantische) Grote spinkrab
Maja brachydactyla
Grote oranjerode, vaak begroeide krab. Schild mannetje tot 22,5 centimeter. Lange spinachtige poten met smalle lange scharen. Bij mannetjes het langst en langer dan de andere puntige (loop-)poten. Schild peervormig, voor op de kop twee grotere stekels. Looppoten met zwarte punten.
Item 1 of 0
| (Atlantische) Grote spinkrab | Maja brachydactyla | | Grote oranjerode, vaak begroeide krab. Schild mannetje tot 22,5 centimeter. Lange spinachtige poten met smalle lange scharen. Bij mannetjes het langst en langer dan de andere puntige (loop-)poten. Schild peervormig, voor op de kop twee grotere stekels. Looppoten met zwarte punten.
| Afmetingen: Rugschild tot 22,5 cm.
Kleur: De kleur is oranjerood, de punten van de scharen zijn vaak grijswit, soms wat donkerder, de looppoten hebben meestal zwarte punten.
Rugschild: Het schild is peervormig, het smalle deel wijst naar voren. Op de rand zitten rondom uitsteeksels, met voor op de kop twee grotere stekels.
Poten: Lange puntig uitlopende poten. De scharen zijn smal, lang en puntig. Op de poten staan kleine haartjes.
Overig: Het schild is vaak begroeid met allerlei organismen, zeker bij de wat jongere dieren.
| Het gaat momenteel (2024) niet goed met onze kreeftachtigen. Er worden veel dode kreeften en krabben waargenomen, mogelijk als gevolg van een ziekte.
| In de Noordzee sedert 2020 toegenomen. Op 19 augustus 2023 werd in de Oosterschelde de jaarlijkse vistocht met een mosselkotter van het genootschap Kor en Bot gehouden. (Deze tochten zijn ooit opgezet om pleistocene zoogdierfossielen te vinden). In het gastenputje bij de Flaauwersinlaag ving men twee kleinere exemplaren van de Grote spinkrab met een schildbreedte van ca. 4 cm. Een maand later, op 8 september 2023, ontdekten Lilian Schoonderwoerd en Astrid Vis een groter exemplaar in de westelijke Oosterschelde nabij Burghsluis op een diepte tussen 8 en 11 meter. Marion Haarsma fotografeerde op 30 september 2023 eveneens een exemplaar. Hiermee was met zekerheid vastgesteld dat deze Europese krab nu ook de Oosterschelde heeft bereikt. (NB: dit was vóór de achteruitgang van de Zeekreeft en andere kreeftachtigen.)
| Neemt toe vanuit het zuiden (Het Kanaal). In de Belgische wateren waren al veel eerder waarnemingen. O.a. uizend (!) dieren op de erosiebescherming van de Westhinder meetpaal tegen de Franse grens in augustus 2019, hetgeen mogelijk met seizoensmigratie te maken had, en diverse dieren in 2009/2010 in het Belgische windpark op de Thornton Bank. Het klimaat speelt waarschijnlijk een rol bij de noordwaartse uitbreiding, geholpen door de steenbestorting rondom de palen van windparken.
| Â | Â | Nederland | Zoutwater | MOO |
Adderzeenaald
Entelurus aequoreus
|
Adderzeenaald
Entelurus aequoreus
Mariene vis. Langwerpig, met een stug, slangachtig lichaam zonder schubben, maar verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen. Mannetjes tot 40 cm, vrouwtjes tot 65 cm. Lichtbruin tot geelbruin, bovenop aan de voorzijde vaak wat donkerder. Voor en achter de ogen loopt een horizontale donkere streep. Aan de zijkanten met donker omrande, licht zilverblauwe, verticale streepjes. Kop met een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. Snuit langer dan de halve koplengte. Bij volwassen dieren is alleen een rugvin aanwezig, grotendeels gelegen vóór de anaalopening. Staart klein, met alleen enkele staartvinstralen. Schaars tot zeldzaam tussen wier.
Item 1 of 0
| Adderzeenaald | Entelurus aequoreus | | Mariene vis. Langwerpig, met een stug, slangachtig lichaam zonder schubben, maar verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen. Mannetjes tot 40 cm, vrouwtjes tot 65 cm. Lichtbruin tot geelbruin, bovenop aan de voorzijde vaak wat donkerder. Voor en achter de ogen loopt een horizontale donkere streep. Aan de zijkanten met donker omrande, licht zilverblauwe, verticale streepjes. Kop met een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. Snuit langer dan de halve koplengte. Bij volwassen dieren is alleen een rugvin aanwezig, grotendeels gelegen vóór de anaalopening. Staart klein, met alleen enkele staartvinstralen. Schaars tot zeldzaam tussen wier.
| Afmetingen: Lengte 40 (tot 65) cm.
Kleur: Licht geelbruin tot olijfgroen met blauw iriserende dwarsstreepjes op de flanken. Over de snuit, voor en achter de ogen, loopt een horizontale donkere, vaak oranje lengtestreep.
Vorm: Het lichaam heeft geen schubben, maar wordt verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen (28-31 ringen vóór de anaalopening, 60-70 ringen daarachter). De staart is lang en spits, zonder echte staartvin, er zijn alleen enkele staartvinstralen aanwezig. De kop heeft een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. De snuit is langer dan de halve koplengte. Rugvin grotendeels vóór de anaalopening gelegen.
Vinnen: Geen borstvinnen en anaalvin, achteraan een onduidelijke rugvin. (Borstvinnen zijn wel aanwezig bij zeer jonge dieren). De staart heeft alleen een klein vinnetje met slechts enkele (4-6) vinstralen. De staart wordt net als bij zeepaardjes vaak gebruikt om zich mee vast te houden.
Status: bedreigd (rode lijst)
|  | Noordoost-Atlantische Oceaan, IJsland, Noorwegen, Scandinavië, Oostzee, Noordzee. Atlantische kust tot Portugal, maar ook bekend van de Azoren. In Nederland in lage aantallen in de kustzone. Regelmatig waargenomen, maar schaars tot zeldzaam. De soort staat als bedreigd op de Rode Lijst.
Waarnemingen adderzeenaald:
- Waarneming.nl: Adderzeenaald.
- Verspreidingsatlas.nl: Adderzeenaald.
- Telmee.nl: Adderzeenaald.
| Adderzeenaalden leven vaak tussen bruinwieren en in zeegrasvelden, maar kunnen ook in volle zee worden aangetroffen. Op diepten tussen ca 5 en 100 m. Het voedsel bestaat uit kleine kreeftachtigen, maar ook vaak uit viseieren, die met de muil worden opgezogen. Paaitijd in juni-juli. Het vrouwtje legt dan 400-1000 eieren en brengt die onder bij verschillende mannetjes. Deze dragen de eieren met zich mee en nemen daarmee de verdere broedzorg op zich. Er is bij deze soort geen echte broedbuidel aanwezig. De eieren worden vastgekleefd in plooien aan de buikwand.
| Â | 127379
| Nederland | Zoutwater | MOO |
Afgeknotte gaper
Mya truncata
|
Afgeknotte gaper
Mya truncata
Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
Item 1 of 0
| Afgeknotte gaper | Mya truncata | | Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
| Afmetingen: 50 x 75 mm.
Schelpkleur: Wit of geelwit. De opperhuid is donkerbruin en schilferig.
Schelpvorm: Vrij Stevige, wat langwerpige schelp. Lijkt in vorm op M. arenaria, maar is aan één kant opvallend afgeknot. De top ligt ongeveer in het midden.
Sculptuur: Glad, met alleen onregelmatige groeilijnen.
Slot: In de linkerklep zit een groot, lepelvormig uitsteeksel. Zie bij de Strandgaper M. arenaria.
Binnenzijde schelp: De mantellijn vertoont een duidelijke bocht. Er zijn 2 bijna gelijke spierindruksels.
| Â | Een boreale soort, voorkomend in het gehele Arctische Gebied en delen van de Oostzee. Naar het zuiden toe tot in de Golf van Biskaje. Ook in de westelijke Atlantische Oceaan en in de Grote Oceaan (tot Vancouver en Japan). Leeft verspreid in de Noordzee. Op het NCP het meest algemeen rondom de slibrijke Oestergronden, inclusief het Friese Front. Elders uit hetoffshore-gebied schaars, wel rond de Klaverbank regelmatig opgevist. Verder plaatselijk en in de onmiddelijke nabijheid van de kust. In Nederland in de diepere delen van de Waddenzee en mogelijk de Zeeuwse stromen. Op het strand: Levende dieren met siphobuis en doubletten, spoelen soms aan na storm, vorst en aflandige wind (Noord- en Zuidhollandse kust, Waddeneilanden). Losse kleppen zijn langs de hele kust te vinden. Jonge exemplaren worden soms aangetroffen in veen en hout.
Waarnemingen afgeknotte strandgaper:
Waarneming.nl: afgeknotte strandgaper.
Verspreidingsatlas.n: afgeknotte strandgaper.
Telmee.nl: afgeknotte strandgaper.  Â
| De dieren leven tot 30 cm diep ingegraven in een slikkige zandbodem, op diepten tussen 2 en 20 meter (tot ca. 70 m).
| Â | 140431
| Nederland | Zoutwater | SMP |
Alikruik
Littorina littorea
|
Alikruik
Littorina littorea
Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden.
Item 1 of 0
| Alikruik | Littorina littorea | | Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden. | Afmetingen: H. 4 cm, B. 3,5 cm. Meestal kleiner, ca. 2.5 cm.
Schelpkleur: Bruingrijs tot geelgrijs met donkere en lichtere horizontale kleurbanden. Soms bruinrood of geel. Mondopening wit.
Schelpvorm: Stevige, dikschalige horen met 6-7 bolle windingen en een scherpe top. Mondopening eivormig. Hoornachtig operculum (sluitplaat). Geen navel.
Sculptuur: Vlakke spiraalribben en groeven.
Overig: Het dier is lichtgrijs en heeft gestreepte koptentakels. Dezesoort wordt ook door de mens gegeten.
|  | Arctisch Gebied, Witte Zee, Gosenland, Groot-Brittannië en Noordzee, Atlantische Oceaan tot Spanje. Ook aan de Amerikaanse oostkust van Labrador tot New Jersey. In Nederland algemeen in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. Schaarser, plaatselijk zelfs zelfs ontbrekend langs de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland. | Leeft vooral in het litoraal tussen de hoog- en laagwaterlijn op hard substraat in de getijdenzone, tot een diepte van enkele meters beneden de laagwaterlijn. Vooral op golfbrekers en dergelijke. Ook op zandige of slikbodems. De dieren zijn omnivoor en het voedsel bestaat uit wieren als Zeesla en darmwieren. Maar ook detritus, diatomeeën en larven van zeepokken worden gegeten. Soms massaal aanwezig in slikgebieden, waar ze bij afgaand water fourageren en later tijdens het droogvallen beschutting zoeken. Vastgehecht aan hard substraat kunnen ze, afgesloten met het operculum, droogvallen goed doorstaan.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Bevruchting inwendig door copulatie van mannelijke en vrouwelijke individuen, meestal ’s nachts bij hoogwater. Ei-afzetting kan het hele jaar door plaatsehebben, maar stopt gewoonlijk bij lage temperaturen in de winter. De eieren worden afgezet in stevige lensvormige capsules, met in een geleiachtige massa meestal 3-4 (maximaal 9) kleurloze eieren. De dieren zijn geslachtsrijp na 1-2 jaar. Leeftijd 5-10 jaar (in aquaria tot 20 jaar). |  | 140262 | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Alver
Alburnus alburnus
|
Alver
Alburnus alburnus
Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 25 cm, meestal ca. 15 cm. Zijdelings afgeplatte kleine karperachtige. Zilverachtig, In zonlicht parelmoerachtig, met blauwgroene flanken en een smalle zijlijn. Kop puntig, de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel.
Item 1 of 0
| Alver | Alburnus alburnus | | Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 25 cm, meestal ca. 15 cm. Zijdelings afgeplatte kleine karperachtige. Zilverachtig, In zonlicht parelmoerachtig, met blauwgroene flanken en een smalle zijlijn. Kop puntig, de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel. | Afmetingen: Vaak ca. 15Â cm, maximaal 25 cm.
Kleur: Zilverachtige rug en buik, flanken blauwgroen, met vaak een smalle, lichtgele, volledige zijlijn. Bij direct zonlicht vallen ook parelmoerachtige
kleuren op, veroorzaakt door de grote hoeveelheid
guaninekristallen in de schubben.
Vorm: Een zijdelings afgeplat, wat stug aandoende kleine karperachtige vis. De zijlijn
is ononderbroken. De kop is puntig. De bek is bovenstandig: de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit.
Vinnen: Lange anaalvin, de eerste straal begint onder de laatste rugvinstralen. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel. | Â | West-Europa tot in de Wolga. Ook inheems in
Ierland, Schotland en Scandinavië. Ook in de Oostzee. Vroeger zeer algemeen in Europa, tegenwoordig steeds minder
door de vervuiling van het leefmilieu. Ook de opkomst van de Roofblei lijkt nadelig voor de Alver, zowel veroorzaakt door juveniele Roofbleien (voedselcompetitie) als door volwassen exemplaren (directe predatie). | Alvers leven aan het oppervlak van het zoete water en komen vaak in grote scholen voor. Vaak te vinden in bewogen water, bijvoorbeeld nabij
gemalen, maar ook in stilstaand zoet water en brak water. De dieren eten plankton, insecten, insectelarven en wormen.
De Alver wordt vooral bejaagd door de Snoek, de Roofblei, de Snoekbaars en de Baars. | Â | 154285 | Nederland | Zoetwater | MOO |
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
|
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.
Item 1 of 0
| Amerikaanse boormossel | Petricolaria pholadiformis | | Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei. | Afmeting: 35 x 75 mm.
Schelpkleur: Kalkwit of geelwit. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Schelpvorm: Stevige, maar nogal dunschalige langgerekte schelp. De bovenrand is niet omgeslagen. De top ligt ver buiten het midden, ongeveer op 4/5 van de achterrand.
Sculptuur: Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen. De ribben in het gedeelte onder de top dragen duidelijke schubvormige uitsteeksels. Binnenzijde (mantellijn en spierindruksels): Mantellijn met een bocht.
Slot: Heterodont, met in de rechterklep 2 en in de linkerklep 3 cardinale tanden. Geen laterale tanden. Mantelbocht diep.
Dier: Voet kort. Sifonen los van elkaar, alleen aan de basis vergroeid, tot ca. 2 x de schelplengte. Aan de uiteinden tentakelkransjes. Lichaamskleur geelwit, sifonen crèmekleurig tot ivoorwit, aan de uiteinden donkere vlekken. |  | Exoot. Oorspronkelijk langs de Amerikaanse oostkust,eind 19e eeuw
geïntroduceerd langs de Britse zuidkust. Van daaruit werden de Europese
en Afrikaanse kustwateren gekoloniseerd. Tegenwoordig van Zuid-Noorwegen
tot Congo en in de Middellandse Zee. In Nederland overal waar
veenbanken in de zeebodem blootgespoeld liggen. Verder in hout en zachte
kalksteen, ‘los’ op mossel/oesterbanken en plaatselijk ingegraven in de
klei- en slikbodem in de Waddenzee en Zeeland | In de Noordzee voornamelijk levend in
zelf geboorde gaten in matig hard tot
vrij hard substraat in de zeebodem (veen, hout en kalksteen), vanaf de getijdenzone tot een diepte van ca. 15 m. Ook plaatselijk in slikgebieden ingegraven levend in stevige klei en in
mosselbanken. Bij het boren worden mechanische bewegingen met de schelpkleppen gemaakt. De dieren zijn van gescheiden geslacht en op z’n vroegst geslachtsrijp aan het eind van het derde levensjaar. Eitjes en zaadcellen worden vrij in het water geloosd tussen juli en september. Tot 10 jaar oud.
Op het strand: Algemeen levend en als doublet in aangespoeld veen en
wrakhout. Ook los aangespoeld, vanwege de sterke slotband vaak nog als doublet.
| Â | 156961 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse buisjesspons
Chalinula loosanoffi
|
Amerikaanse buisjesspons
Chalinula loosanoffi
Mariene spons. Vormt plakkaten of korsten met kleine, grijsbruine of paarsachtige schoorsteenvormige buisjes. Deze zijn dunwandig, tot 2-3 cm hoog, met een doorsnede van 0,5 cm. De hele spons voelt zacht aan, maar het oppervlak is ruw. De spons is fragiel. Oosterschelde: zeldzaam, mogelijk inmiddels verdwenen.
Item 1 of 0
| Amerikaanse buisjesspons | Chalinula loosanoffi | | Mariene spons. Vormt plakkaten of korsten met kleine, grijsbruine of paarsachtige schoorsteenvormige buisjes. Deze zijn dunwandig, tot 2-3 cm hoog, met een doorsnede van 0,5 cm. De hele spons voelt zacht aan, maar het oppervlak is ruw. De spons is fragiel. Oosterschelde: zeldzaam, mogelijk inmiddels verdwenen.
| Afmetingen:Â Plakkaten/korst dun, hoogstens enkele cm. Buisjes 2-3 cm hoog, met een doorsnede van 0,5 cm. De groepjes buisjes zijn 7-8 cm.
Kleur:Â Grijsbruin of paarsachtig.
Vorm:Â Platte plakkaten vormend, als dunne korst op substraat, met diverse kleine, dunwandige, meestal bruine, schoorsteenachtige buisjes. De hele spons voelt zacht aan, maar het oppervlak is niet glad, eerder ruw, pukkelig of harig. De buisjes zijn dunwandig, de hele spons is fragiel.
Spicula:Â Dubbelpuntige naalden, in Nederland rond de 80 um. De naalden hebben vaak onregelmatige bobbels.
| Sedert 1975 bekend uit Nederland. Inmiddels mogelijk verdwenen.
| De Amerikaanse buisjesspons is uit Zeeland bekend vanaf 1887. Na de jaren negentig niet meer met zekerheid waargenomen.Â
| Bekend uit het sublitoraal van de Oosterschelde. Leeft op oesterbanken en harde, vaak door de mens gemaakte substraten. De soort sterft af in de winter, maar overwintert door Gemmulae (broedknoppen). Een gemmula ontwikkelt zich aan de binnenkant van de spons en bevat veel kraagcellen (choanocyten). het geheel is omgeven door skeletnaalden. Gemmulae kunnen tegen uitdroging en bevriezing. (Vooral zoetwatersponzen produceren gemmulae om uitdroging of de winter te overleven.)
| Â | 132762
| Nederland | Zoutwater | MOO |
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum
|
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum
Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
Item 1 of 0
| Amerikaanse hoornschaal | Musculium transversum | | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
| Afmetingen: H. tot 14, B tot 10 mm. Meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijsbruin, crémegrijs.
Schelpvorm: Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top voor het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen.
| Â | In Nederland tot nu toe alleen bekend uit het IJsselmeer en de Drentse Aa. Het voedsel bestaat uit fijn detritus. In de ons omringende landen is de soort zich aan het uitbreiden.
| Leeft buiten Nederland vooral in kanalen en gekanaliseerde rivieren.
| Â | 857210
| Nederland | Zoetwater | MOO|Exoten |
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
|
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland.
Item 1 of 0
| Amerikaanse oesterboorder | Urosalpinx cinerea | | Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland. | Afmetingen: H. tot 40 mm, B. tot 20 mm, meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijswit tot donkergrijs, geelbruin, donkerbruin, soms
met donkere vlekken; ribben vaak iets lichter. Kleine exemplaren tot 1 cm
hoog vaak paarsachtig. Mondopening donkerder, tot paarsbruin, iets glanzend. Operculum hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige horen met 7-8 bolle, onregelmatige windingen. Top vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig, niet gesloten sifokanaal. Mondrand iets verdikt, met tot 6 bredere ribbels.
Sculptuur: Oppervlak ruw, met op de laatste winding 10-12 golvende ribben die naar de onderkant vervagen. Daarnaast hier en daar sterke groeilijnen en 16-18 dunne maar duidelijke spiraalribben. Mondopening ovaal, bovenaan iets toegespitst.
Dier: Crèmekleurig tot lichtoranje met donkerdere vlekken op mantelranden en tentakels. Koptentakels plat, aan de uiteinden slank. Ogen op een derde van de kop op het bredere deel van de tentakels. Mantelrand met aan de linkerkant een korte sifo. Voet vooraan afgerond en iets verdikt, met een inkeping voor het boororgaan. | Sinds 2009 gevonden in en bij de oude oesterputtenbij Gorishoek in de Oosterschelde. Er zijn nog geen aanwijzingen dat deze soort hier sterk toeneemt en/of het areaal uitbreidt. Dit zal vooral te maken hebben met de geringe dispersiecapaciteit.
 | Exoot, afkomstig van de oostkust van Amerika, tussen Prince Edward Island en Florida. Met de oestercultuur wijder verspreid en nu tevens voorkomend tussen British Columbia en San Francisco. In 1927 voor het eerst aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek. De natuurlijke verspreiding is traag, doordat volwassen slakken slechts geringe afstanden afleggen en tevens doordat verplaatsing over zachtebodems voor deze soort problematisch is. | Vaak op en rond op oesterbedden, op hard substraat. Vanaf iets boven de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 40 m. De soort leeft van oesterbroed, met afmetingen tot ca. 20 mm en van zeepokken, Muiltjes en andere mollusken en zijn in staat om gaten in de schelpen te borenop vergelijkbare wijze als de Purperslak.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes groeien sneller en worden groter. Voortplanting begint bij watertemperaturen boven 12° Celsius in mei-juni. De wijfjes produceren tot 40 vaasvormige eikapsels die in de getijdenzone op een vaste ondergrond worden bevestigd. Eieren komen uit na ca. 8 weken. Geen pelagisch veligerlarvenstadium. Wanneerde watertemperatuur onder de 5º Celsius zakt gaat het dier in de modder in winterslaap. Leeftijd: tot 13-14 jaar. |  | 140429 | Nederland | Zoutwater | SMP|Exoten |
Amerikaanse ribkwal
Mnemiopsis leidyi
|
Amerikaanse ribkwal
Mnemiopsis leidyi
Ribkwal. Mariene soort, ook in brak water. 15-18 cm. Grote transparante dieren. Ovaal of vanaf de zijkant bezien klokvormig. Acht ribben, vier korte en vier lange, met daarop aaneengeschakelde zwemplaatjes. Mond omgeven door twee lange afgeronde lobben. De rand van de holte onder de lobben reikt ongeveer tot aan het evenwichtsorgaantje. Twee kleine tentakels met franjes. Lijkt op de zeldzame noordelijke kortlob-ribkwal Bolinopsis infundibulum.
Item 1 of 0
| Amerikaanse ribkwal | Mnemiopsis leidyi | | Ribkwal. Mariene soort, ook in brak water. 15-18 cm. Grote transparante dieren. Ovaal of vanaf de zijkant bezien klokvormig. Acht ribben, vier korte en vier lange, met daarop aaneengeschakelde zwemplaatjes. Mond omgeven door twee lange afgeronde lobben. De rand van de holte onder de lobben reikt ongeveer tot aan het evenwichtsorgaantje. Twee kleine tentakels met franjes. Lijkt op de zeldzame noordelijke kortlob-ribkwal Bolinopsis infundibulum. | Afmetingen: Bereikt doorgaans een lengte tot 15 cm, maar er zijn ook exemplaren waargenomen tot 18 centimeter.
Kleur: De dieren zijn transparant. Bij aanraking zijn de ribben sterk fosforescerend en kunnen ze een groene gloed geven. Wanneer ze beschenen worden door een duiklamp tonen de zwemplaatjes mooie regenboogachtige kleuren.
Vorm: Een grote transparante ribkwal met
twee bewegelijke lepel-vormige lobben aan weerzijden van het lichaam. Als
de dieren de lobben sluiten en tegen het lichaam aandrukken zijn ze min of meer ovaal, als ze de lobben naar buiten toe bewegen zijn
ze vanaf de zijkant bezien klokvormig. Er zijn acht
rijen met een aaneenschakeling van zwemplaatjes, de zogenaamde ribben: vier korte en vier lange. Tussen de lobben door lopen aan weerszijden tweede
korte ribben. In het bovenste deel van het lichaam boven de centrale holte ligt een evenwichtsorgaantje, de zogenaamde statocyst. Dit orgaantje is tijdens het duiken niet gemakkelijk te zien, maar is op foto’s wel vaak zichtbaar. Het dier heeft twee tentakels die aan één kant franje hebben.
Overig: De Amerikaanse ribkwal is een schadelijke invasieve soort die van oorsprong
niet in onze wateren voor kwam. |  | De Amerikaanse ribkwal is een exoot en komt oorspronkelijkede uit estuariene gebieden aan de Atlantische kusten van Noord- en Zuid-Amerika. De soort werd na de introductie in de Zwarte Zee in 1982 waargnomen in de Zee van Azov, de Zee van Marmara, de Egeïsche Zee en in een deel van de oostelijke Middellandse Zee. In 1997 kwam de soort ook massaal voor in de Kaspische Zee. In 2005 werd de Amerikaanse ribkwal in het Grevelingenmeer aangetroffen. Daarna volgde waarnemingen in Oosterschelde en Westerschelde in Zeeland, Waddenzee en Noordzee. Inmiddels is het in het brakke Noordzeekanaal een algemene soort, die zelfs tot in de Amsterdamse grachten is doorgedrongen. | De dieren leven vrij in de waterkolom. Ze bewegen zich sierlijk voort door de zwemplaatjes
in een golfpatroon naar beneden te slaan. De soort is niet kritisch qua
zoutgehalte, temperatuur en waterkwaliteit en komt voor in een
breed scala van kust-habitats. De dieren kunnen zich vooral massaal ontwikkelen
in gebieden met brakke wateren en een hoog niveau aan plankton. De Amerikaanse langlob-ribkwal is hermafrodiet en doet ook aan zelfbevruchting. Dat betekent
dat in theorie één individu zich kan ontwikkelen tot een volledig nieuwe
populatie. Eieren en sperma worden vrij in het water geloosd en bevruchting vindt plaats
in het zeewater.
Schadelijk: Doordat de dieren snel vruchtbaar zijn en enorme
hoeveelheden voortplantingcellen kunnen lozen, zijn ze in staat zich
razendsnel voort te planten. Het zijn zeer effectieve planktoneters, in staat grote hoeveelheden plankton, larven, viseieren en sperma te verorberen en per dag tien keer het eigen lichaamsgewicht weg te vangen. Hele ecosystemen kunnen daardoor ernstig worden verstoord. Op diverse plaatsen in de wereld heeft de komst van Amerikaanse ribkwal grote nadelige gevolgen gehad voor de visstand en de visserij. Gezien de dramatische gevolgen van de introductie van de Amerikaanse ribkwal voor het ecosysteem en de visserij in de Zwarte en Kaspische Zee is het gewenst in Nederland de effecten van het voorkomen van deze ribkwal te volgen. De Waddenzee, de Zeeuwse zeearmen en de nabije kustzone zijn zeer belangrijke kraamkamers voor schol en tong, vissoorten die voor de Nederlandse visserij van levensbelang zijn. Deze wateren zijn voor een groot deel ook belangrijke en kwetsbare natuurgebieden. Tot nu toe zijn geen ingrijpende gevolgen waargenomen.
In tegenstelling tot de Amerikaanse ribkwal is de van oorsprong in de Noordelijk Noordzee voorkomende Kortlob-ribkwal Bolinopsis infundibulum zeer onschuldig. Dit dier vangt geen grote hoeveelheden plankton weg. | Vanaf het voorjaar tot laat in de zomer kan de Amerikaanse ribkwal in grote aantallen voorkomen. | 106401 | Nederland | Zoutwater|Brakwater | MOO |