Zoekbeeld:
Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden.
Kenmerken:
Afmetingen: H. 4 cm, B. 3,5 cm. Meestal kleiner, ca. 2.5 cm.
Schelpkleur: Bruingrijs tot geelgrijs met donkere en lichtere horizontale kleurbanden. Soms bruinrood of geel. Mondopening wit.
Schelpvorm: Stevige, dikschalige horen met 6-7 bolle windingen en een scherpe top. Mondopening eivormig. Hoornachtig operculum (sluitplaat). Geen navel.
Sculptuur: Vlakke spiraalribben en groeven.
Overig: Het dier is lichtgrijs en heeft gestreepte koptentakels. Dezesoort wordt ook door de mens gegeten.
Te verwarren met:
De Ruwe alikruik Littorina saxatilis blijft kleiner en heeft meestal een sterkere sculptuur en een grote verscheidenheid aan kleuren en -patronen.
Areaal en verspreiding:
Arctisch Gebied, Witte Zee, Gosenland, Groot-Brittannië en Noordzee, Atlantische Oceaan tot Spanje. Ook aan de Amerikaanse oostkust van Labrador tot New Jersey. In Nederland algemeen in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. Schaarser, plaatselijk zelfs zelfs ontbrekend langs de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland.
Habitat en ecologie:
Leeft vooral in het litoraal tussen de hoog- en laagwaterlijn op hard substraat in de getijdenzone, tot een diepte van enkele meters beneden de laagwaterlijn. Vooral op golfbrekers en dergelijke. Ook op zandige of slikbodems. De dieren zijn omnivoor en het voedsel bestaat uit wieren als Zeesla en darmwieren. Maar ook detritus, diatomeeën en larven van zeepokken worden gegeten. Soms massaal aanwezig in slikgebieden, waar ze bij afgaand water fourageren en later tijdens het droogvallen beschutting zoeken. Vastgehecht aan hard substraat kunnen ze, afgesloten met het operculum, droogvallen goed doorstaan.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Bevruchting inwendig door copulatie van mannelijke en vrouwelijke individuen, meestal ’s nachts bij hoogwater. Ei-afzetting kan het hele jaar door plaatsehebben, maar stopt gewoonlijk bij lage temperaturen in de winter. De eieren worden afgezet in stevige lensvormige capsules, met in een geleiachtige massa meestal 3-4 (maximaal 9) kleurloze eieren. De dieren zijn geslachtsrijp na 1-2 jaar. Leeftijd 5-10 jaar (in aquaria tot 20 jaar).
Literatuur:
- Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
- Reid, D.G., 1996. Systematics and evolution of Littorina. The Ray Society. 463p.
- Taxonomische kenmerken Alikruik.
Auteurs:
Freek Titselaar (2013)
R.H. de Bruyne (2013)
[IvL jan. 2014]
NadereInformatie:
- link Telmee: Verspreiding alikruik in Nederland van 1995 t/m 2015.
- Eetbare soort. Overige namen (koosnamen/lokale namen): Kreukel, Krukel, Karakol, Alikruuk, Alekreukel.
Aphia ID:
140262
Gebied:
Nederland
Biotoop:
Zoutwater
Project:
MOO|SMP|ANM
Gerelateerde soorten:
Alikruik
Ruwe alikruik