|
Zoekbeeld:Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland. Kenmerken:Afmetingen: H. tot 40 mm, B. tot 20 mm, meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijswit tot donkergrijs, geelbruin, donkerbruin, soms
met donkere vlekken; ribben vaak iets lichter. Kleine exemplaren tot 1 cm
hoog vaak paarsachtig. Mondopening donkerder, tot paarsbruin, iets glanzend. Operculum hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige horen met 7-8 bolle, onregelmatige windingen. Top vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig, niet gesloten sifokanaal. Mondrand iets verdikt, met tot 6 bredere ribbels.
Sculptuur: Oppervlak ruw, met op de laatste winding 10-12 golvende ribben die naar de onderkant vervagen. Daarnaast hier en daar sterke groeilijnen en 16-18 dunne maar duidelijke spiraalribben. Mondopening ovaal, bovenaan iets toegespitst.
Dier: Crèmekleurig tot lichtoranje met donkerdere vlekken op mantelranden en tentakels. Koptentakels plat, aan de uiteinden slank. Ogen op een derde van de kop op het bredere deel van de tentakels. Mantelrand met aan de linkerkant een korte sifo. Voet vooraan afgerond en iets verdikt, met een inkeping voor het boororgaan. Te verwarren met:De schelp van deze slak is te verwarren met juvenielen van de Japanse stekelhoren Ocenebra inornatus (Récluz, 1851) en de Stekelhoren Ocenebra erinacea (Linnaeus, 1758). De laatste soort wordt alleen fossiel (Pleistoceen) aangetroffen in Nederland. Areaal en verspreiding:Exoot, afkomstig van de oostkust van Amerika, tussen Prince Edward Island en Florida. Met de oestercultuur wijder verspreid en nu tevens voorkomend tussen British Columbia en San Francisco. In 1927 voor het eerst aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek. De natuurlijke verspreiding is traag, doordat volwassen slakken slechts geringe afstanden afleggen en tevens doordat verplaatsing over zachtebodems voor deze soort problematisch is. Habitat en ecologie:Vaak op en rond op oesterbedden, op hard substraat. Vanaf iets boven de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 40 m. De soort leeft van oesterbroed, met afmetingen tot ca. 20 mm en van zeepokken, Muiltjes en andere mollusken en zijn in staat om gaten in de schelpen te borenop vergelijkbare wijze als de Purperslak.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes groeien sneller en worden groter. Voortplanting begint bij watertemperaturen boven 12° Celsius in mei-juni. De wijfjes produceren tot 40 vaasvormige eikapsels die in de getijdenzone op een vaste ondergrond worden bevestigd. Eieren komen uit na ca. 8 weken. Geen pelagisch veligerlarvenstadium. Wanneerde watertemperatuur onder de 5º Celsius zakt gaat het dier in de modder in winterslaap. Leeftijd: tot 13-14 jaar. Trends:Sinds 2009 gevonden in en bij de oude oesterputtenbij Gorishoek in de Oosterschelde. Er zijn nog geen aanwijzingen dat deze soort hier sterk toeneemt en/of het areaal uitbreidt. Dit zal vooral te maken hebben met de geringe dispersiecapaciteit.
Literatuur:Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Cole H.A., 1942. The American whelk tingle, Urosalpinx cinerea (Say), on
British oyster beds. Journal of the Marine Biological Association of the United
Kingdom 25: 477-508.
Faasse, M. & M. Ligthart, 2007. The American oyster drill, Urosalpinx
cinerea (Say, 1822), introduced to The Netherlands – increased risks after ban
on TBT? Aquatic Invasions 2 (4) 402-406.
Ligthart, M., 2008. Urosalpinx cinerea (Say, 1822) (Mollusca - Gastropoda
- Prosobranchia - Neogastropoda - Muricidae): de eerste waarneming van deze
exotische oesterboorder in Nederland. Het Zeepaard 68 (1) 17-22.
Reise, K., S. Gollasch & W.J. Wolff, 2002. Introduced marine species
of the North Sea Coast. In: Leppakoski et al (ed.). Invasive Aquatic species of
Europe, 260-266. Kluwer, Dordrecht. Auteurs:Freek Titselaar (2013)
[F. Driessen (2013); B. Oonk jan. 2013; IvL jan. 2014, sept/okt 2014] NadereInformatie: [Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit
en impact; situatie 2014 (© ANEMOON) ]
Status in Nederland
Een reeds gevestigde, nog slechts locaal voorkomende, in potentie invasieve soort. Leeft autochtoon in Zeeland, in de Oosterschelde aan de zuidkust van Tholen
(Gorishoek).
Oorsprong en introductie
Gebied van oorsprong: N. Atlantische Oceaan (Amerikaanse oostkust)
elders ingevoerd.
Leefwijze: Mariene habitats op hard substraat, Estuaria en brakwatergebieden.
Introductie en -wijze: Eerste melding in 2007, in de provincie Zeeland,
via de visserij/aquacultuur (oesterkwekerijen). Per ongeluk ingevoerd. Faasse
and Ligthart (2007) vermoeden dat de soort is ingevoerd met jonge mossels,
geïmporteerd uit Groot-Brittannië, uit het gebied tussen Essex en Kent. Dit zou
in de periode 2005-2007 hebben plaatsgevonden (Wijsman & Smaal, 2006). Vermoedelijk
heeft de ban op het gebruik van anti-fouling producten met tributyltin (TBT) voor
kleinere schepen (vanaf 1993) positief bijgedragen aan de permanente vestiging
in de Oosterschelde. Inyroductie van deze soort in nieuwe gebieden vindt
voornamelijk plaats met schelpdiertransport, zowel via materiaal voor de conumptie
als voor kweek. Zowel de dieren zelf als hun als eiercapsule’s kunnen worden
getransporteerd.
Impact
Belangrijkste factoren: Predatie
en (voedsel- en ruimte-)concurrentie
Ecologische impact: Voedselconcurrentie met name met
andere slakkensoorten uit de familie Muricidae is niet uitgesloten. Faasse and
Ligthart (2009) vonden nog geen aanwijzingen voor concurrentie met de inheemse
Purperslak Nucella lapillus, maar dit kan gemaskeerd zijn doordat de
bestanden van deze soort na de ban op tributyltin (TBT) sterk zijn toegenomen. Een
ander effect is dat muricide slakkensoorten als U. cinerea en ook
O. inornatus prederen op de Japanse oester Crassostrea gigas en
zo in enige mate de negatieve effecten van die soort (concurrentie met andere
filtreerders en het bedekken van zand- en slikbanken) kunnen reguleren.
Eventuele economische impact:
U. cinerea kan tot 50% van de jonge oesters consumeren (Cole 1942) en
op deze wijze een aanzienlijke invloed hebben op de aquacultuur. Behalve de
Japanse oester worden ook de Platte oester Ostrea edulis en de Mossel Mytilus
edulis gegeten. Exacte gegevens over een eventuele economische impact van
de Amerikaanse oesterboorder op de
schelpdierkweek in Nederlandan ontbreken.
Mate van invasiviteit
De Amerikaanse
oesterboorder is goed in staat zich aan te passen aan verschillende
milieus en is zowel binnen het natuurlijke milieu als daarbuiten bestempeld als
invasieve soort. De soort leeft van een wijd assortiment aan voedselsoorten,
groeit snel en bereikt een hoge leeftijd (10 jaar). Zowel de dieren als eieren
en embryo’s kunnen buiten zeewater overleven in vochtige omstandigheden. De
soort heeft een hoge reproductie en relatief hoge overlevingscapaciteit tot ze
geslachtsrijp zijn, mede vanwege een gebrek aan natuurlijke vijanden. De dieren
zijn carnivoor en boren een gaatje in de schelp van hun prooi, in een
gecombineerde actie van zowel de rasptong (radula) als chemicalieën van het aanvullende
boororgaan die via de proboscis (zuigslurf) door het boorgat worden
ingebracht.
Verspreiding
en -snelheid
In 1927 voor het eerst in het Noordzeegebied aangetroffen in
Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met
kweekmateriaal van de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica.
In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek in 2007.
In Nederland is de soort alleen nog locaal
aanwezig, hetgeen vooral te danken is aan het feit dat de jongen zich in eiercapsule’s
ontwikkelen en er dus geen vrijzwemmend larvaal stadium is. Volwassen slakken leggen slechts geringe afstanden af
en verplaatsing over zachte bodems is voor deze soort problematisch. Aphia ID:140429 Gebied:Nederland Biotoop:Zoutwater Project:SMP|Exoten
| |