Zoekbeeld:
Zeevis. Tot 20 cm. Bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden. Veel kleurvarianten. Soms
wit, oranje, geel of met rode tinten. In paaitijd met geelgroene
buik. Kop breed, met dikke lippen. Grote, hoog ingeplante ogen. Lichaam
gepantserd met beenplaten. Kieuwdeksels met stekels, de bovenste langer
dan
de oogdiameter. Mondhoeken met
vliezig draadje. Twee rugvinnen, de eerste met stevige stekels. De in
kluitjes gelegde eieren worden door het mannetje verdedigd. Voornamelijk
in Zeeland en plaatselijk verder van de kust (wrakken).
Kenmerken:
Afmetingen: Tot 20 cm.
Kleur: De basiskleur is bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden, maar er komen zeer variabele kleurvarianten voor. Soms zelfs heel opvallende kleuren zoals wit, oranje, geel en rode tinten. In de paaitijd krijgen Groene Zeedonderpadden een kenmerkend geelgroene
buik.
Vorm: Brede kop met dikke lippen,
grote en hoog ingeplante ogen. Het lichaam is gepantserd met beenplaten. De
kieuwdeksels hebben stekels, waarvan de bovenste langer zijn dan
de oogdiameter. Lange stekel op de rand van de kieuwplaat. Aan beide mondhoeken hangt een kort wit
draadje. Onder de kieuwen ligt een membraan dat glad verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste is
voorzien met stevige stekels.
Te verwarren met:
Kan worden verward met de (gewone) Zeedonderpad. Daar is de bovenste stekel op de rand van de kieuwplaat echter kleiner dan de oogdiameter (bij de Groene zeedonderpad is deze stekel langer dan de oogdiameter). Ook ontbreken bij de Zeedonderpad de twee korte witte draadjes aan de mondhoeken. In de paaitijd is het verschil te zien aan de kleur van de eieren: die van de Zeedonderpad zijn fel rood, de eieren van de Groene Zeedonderpad zijn meer bleekgroen.
Areaal en verspreiding:
Noord-Atlantische Oceaan, vanaf IJsland en Noord-Noorwegen via de Oostzee, Britse eilanden en Noordzee tot Portugal. Vrij algemeen in Zeeland, verder schaars
langs de Nederlandse kust.
Habitat en ecologie:
De Groene Zeedonderpad is een algemeen voorkomende bodemvis. Ze zijn te vinden tussen stenen, op het zand, bij wrakken en tussen wier in ondiep water met een rotsige bodem, tot een diepte
van 30 m. Door hun camouflage zijn ze soms wat lastiger te zien. De dieren jagen vooral 's nachts. Paaitijd van februari tot mei. Zeedonderpadden leggen hun eieren in dikke kluiten en het mannetje
doet fanatiek aan broedzorg. De dieren eten diverse ongewervelde bodemdieren, waaronder wormen, weekdieren en kleine kreeftachtigen, maar ze jagen ook op kleine vissen.
Literatuur:
Nijssen, H., 2010.
Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes)
(Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Auteurs:
W. Vlierhuis (2013)
[IvL mrt 2014]
Aphia ID:
127204
Gebied:
Nederland
Biotoop:
Zoutwater
Project:
MOO|LIMP
Gerelateerde soorten:
Snotolf
Slakdolf
Groene zeedonderpad
Zeedonderpad