|
Zoekbeeld:Onderwater: Mariene huisjesslak. Ca 8,5 cm (tot 12 cm). Beige met soms donkere banden, vlekken of
spiraallijnen. Opperhuid en operculum geelbruin.
Dikschalig, met 7-8 bolle windingen. Mondopening ovaal, kort
sifokanaal. Windingen met brede
golvende ribben, tevens spiralen en groeilijnen. Dier bleekwit met donkere vlekken. Kop met uitstulpbare
voedingsslurf en platte koptentakels. Mantelrand met een sifo die bij het kruipen uitgestrekt staat via
het sifokanaal.
Op het strand: Oude, vaak verkleurde horens spoelen vooral vrij algemeen aan na storm en harde wind. Slechts zelden vers of levend. Lege wulken worden soms bewoond door heremietkreeften. Kenmerken:Afmetingen: H. 12, B. 7 cm (meestal ca 8,5 cm).
Schelpkleur: Geelwit, licht beige tot bruingrijs, soms neigend naar rossig of purper. Sommige horens hebben donkere banden, vlekken of spiraallijnen. De opperhuid is geelbruin. Strandmateriaal is vaak blauwzwart verkleurd. Operculum donkerbruin.
Schelpvorm: Dikschalige horen met 7-8 bolle windingen. De top is matig spits. Mondopening ovaal, vaak verdikt en loopt uit in een kort sifokanaal. Operculum ovaal, hoornachtig.
Sculptuur: Vooral aan de bovenkant van de windingen vaak brede golvende (vertikale) ribben, gekruist door groeilijnen. Verder ook talrijke, op regelmatige afstand van elkaar
gerangschikte spiraalribbels.
Dier: Kop zonder duidelijke snuit, wel een zeer lang uitstulpbare voedingsslurf (proboscis) waarin o.a. de radula (rasptong) zit. Koptentakels vrij lang, afgeplat. Ogen op een verdikte basis, iets minder dan halverwege de tentakels. Voorste mantelrand dik en aan de linkerkant omgevormd tot een sifo die de slak tijdens het kruipen via het sifokanaal ver uitgestrekt houdt. Lichaamskleur op kop, voet, tentakels en sifo bleekwit tot geelwit, met vooral op de kop een groot aantal onregelmatige zwarte of donkerbruine vlekken en puntjes. Te verwarren met:Noordhoren Neptunea antiqua. Die wordt groter en heeft geen geplooide golvende dwarsrobben. Bovendien is het siphokanaal van de Noordhoren is langer. Areaal en verspreiding:Een noordelijke soort, voorkomend van IJsland en Noorwegen, delen van de Oostzee en de Noordzee, via Groot-Brittannië en Frankrijk tot Spanje. Elders ook aan de Amerikaanse oostkust. In Nederland was de Wulk tot enkele decennia terug autochtoon algemeen in de Noordzee, Waddenzee en Zeeuwse stromen. Inmiddels echter uit de Nederlandse Waddenzee verdwenen. In de Noordzee en de Delta werd een sterke teruggang waargenomen als gevolg van Tributyltin (TBT) een stof in aangroeiwerende coatings voor zeeschepen die de hormoonhuishouding verstoort, waardoor de dieren onvruchtbaar worden. Toepassing van TBT is al geruime tijd verboden en de concentraties van deze stof in zee nemen nu langzaam af. De Wulk ljkt zich de laatste jaren weer wat te herstellen en wordt met name in Zeeland weer steeds vaker waargenomen. Habitat en ecologie:Vooral op zachte slikbodems, vanaf het litoraal tot diepten van vele honderden meters. Zowel op zacht slik als op hard substraat, van dicht onder de laagwaterlijn tot vele honderden meters diep. De Wulk tolereert brak water (Westelijke Oostzee, met zoutgehalten tot 15‰), maar wordt vooral aangetroffen in wateren met een zoutgehalte boven 27‰. Ze gravenzich soms in en zijn vaak bedekt met sponzen, mosdiertjes, hydropoliepen of zeeanemonen. Het zijn aaseters, maar ze eten ook levende bodemdieren als kreeftachtigen, wormen en tweekleppigen. Ze boren geen gaten. Ze hebben een goed ontwikkelde geurherkenning (chemoreceptie) en kunnen aas of mosselgeur op een meter afstand waarnemen. Bij tweekleppigen wrikt de soort de schelpen open met de horen, stulp de lange voedingsslurf (proboscis) uit en begint met de rasptong stukken van het vlees af te raspen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting tussen oktober en maart, met een piek tussen november en februari. Ei-afzetting vooral ’s nachts. De eieren zitten in halfronde, plasticachtige eicapsules van 6-12 mm. Deze klitten aan elkaar en doordat de slak tijdens het leggen in cirkels kruipt, ontstaan bolvormige eierklompen ter grootte van een flinke appel. Deze eierklompen worden vastgehecht op allerlei substraat. Ze spoelen regelmatig op het strand aan, met soms nog aanwezige embryo’s. Elke capsule kan 500-3.000 eieren bevatten. De larven brengen hun embryonale fase door in de capsule. Er is geen vrijzwemmend planktonisch larvenstadium. Een langlevende soort, die tot zeker 30 jaar oud kan worden. Trends:
Figuur 1: Ontwikkeling van de wulk in de Noordzee. Geïndexeerde gemiddelde abundantie per jaar, op basis van aantallen aangespoelde eikapsels (project SMP). Groen: Katwijk-Noordwijk. Rood: Texel-Neeltje Jans
Figuur 2: Ontwikkeling van de wulk in de Noordzee. Veranderingen in trefkans op basis van bodembemonsteringen (Geïndexeerd).
Literatuur:Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp. Auteurs:
Freek Titselaar (2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014] NadereInformatie:Link: Waarnemingen doorgegeven aan telmee.nl van 1997 t/m 2015. Aphia ID:138878 Gebied:Nederland Biotoop:Zoutwater Project:MOO|LIMP|SMP|ANM Gerelateerde soorten:Wulk
Grote heremietkreeft
Kleine heremietkreeft
Noordhoren
| |