Citroenslak
Doris pseudoargus
|
Citroenslak
Doris pseudoargus
Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan.
Item 1 of 0
| Citroenslak | Doris pseudoargus | | Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan. | Afmetingen: Lengte tot 120 mm.
Kleur: De kieuwkrans is vaak lichter van kleur dan de mantel. Soms ook donkerder, bijvoorbeeld een paarse kieuwkrans op een gele slak. De lichaamskleur van de mantel is bleekgrijs, geelbruin of oranje, met grote onregelmatige bruine, vleeskleurige, paarse of groene vlekken. De kieuwen zijn vaak violet van kleur. Sommige dieren zijn egaal oranje of nagenoeg geel.
Vorm: Een van de grootste Nederlandse doride
zeenaaktslakken. Ovale soort met een breed mantelschild dat dicht bezet
is met halfronde wratachtige tuberkels. De rhinoforen zijn schuin in de
breedte gelamelleerd en intrekbaar. De kieuwkrans bestaant uit 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels.
Eieren: Eisnoeren worden in het noorden van Europa afgezet in het voorjaar, in het zuiden in de herfst. Het zijn grote vuilwitte, spiraalvormige linten. | | In de Nederlandse wateren is de soort zeldzaam. Onder meer gevonden bij Den Helder, Vlissingen en voorheen in het westelijke deel van de Oosterschelde en in het Grevelingenmeer. Bovendien meermalen op het strand aangespoeld gevonden. | De dieren kunnen een verlaagd zoutgehalte verdragen en zijn het hele jaar door gevonden op hard substraat waar het voedsel voorkomt. Het voedsel bestaat uit korstvormige sponzen zoals Broodspons Halichondria panicea en Bleke piekjesspons Hymeniacidon perlevis. | | 181228 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Egelslak
Acanthodoris pilosa
|
Egelslak
Acanthodoris pilosa
Zeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op Alcyonidium (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde).
Item 1 of 0
| Egelslak | Acanthodoris pilosa | | Zeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op Alcyonidium (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde). | Afmetingen: In Nederland worden de dieren maximaal ± 30 mm lang.
Kleur: Meestal grijs, soms heel donker, bruin of tegen tegen zwart aan. Maar er zijn ook volledig witte exemplaren in de Nederlandse kustwateren aangetroffen. Ze zijn altijd éénkleurig, jonge dieren soms met kleine donkere puntjes. Doordat de kleur en structuur van de rug van de Egelslak sterk lijkt op Alcyonidium, het voorkeursvoedsel, zijn de dieren die daar op gevonden worden goed gecamoufleerd.
Vorm: Ovale dieren. De rug is dicht bezet met zachte, puntige, tamelijk
gelijkvormige wratjes. Achter op de rug staat een krans met 7 tot 9
geveerde kieuwen. De gelamelleerde rhinoforen staan in een onopvallende
kleine schede en zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik
naar achteren gebogen.
Eieren: De eieren liggen in een gegolfde gespiraliseerde band, met het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond. | | Groot verspreidingsgebied:
van Noord Noorwegen, IJsland tot in de Middellandse Zee. Ook aan de
Amerikaanse Atlantische kust en langs de
Amerikaanse westkust. In Nederland kan de Egelslak kan op harde substraten en bruinwieren gevonden worden, zowel in het Waddengebied als in de Ooster- en Westerschelde. | Komt voor op harde substraten waarop het voedsel groeit. Vaak zijn dat mosselbanken. De soort leeft namelijk van mosdiertjes van het geslacht Alcyonidium,
waarop de dieren veel te vinden zijn. Mosdiertjes van
dit geslacht komen vaak voor op mosselschelpen,
maar ook bijvoorbeeld op Bruinwieren. De dieren kunnen eieren afzetten vanaf een lengte van ± 10 mm. | Zowel dieren als hun eieren kunnen in alle jaargetijden worden waargenomen. | 140627 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gewone broodspons
Halichondria (Halichondria) panicea
|
Gewone broodspons
Halichondria (Halichondria) panicea
Mariene spons. Bedekking ca. 20 cm, soms tot ruim 50 cm. Dikte tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm. Oranjegeel, groengeel, egaal lichtgroen. Groeit op hard substraat in niet te rustig water en op wrakken, maar ook in brak water
in de
getijdenzone.
Item 1 of 0
| Gewone broodspons | Halichondria (Halichondria) panicea | | Mariene spons. Bedekking ca. 20 cm, soms tot ruim 50 cm. Dikte tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm. Oranjegeel, groengeel, egaal lichtgroen. Groeit op hard substraat in niet te rustig water en op wrakken, maar ook in brak water
in de
getijdenzone. | Afmetingen: Bedekking in doorsnede tot 20 cm, soms meer dan 50 cm. Dikte van de korst tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm.
Kleur: Oranjegeel, groengeel tot geheel lichtgroen. Deze kleur wordt veroorzaakt door ééncellige algen die in deze spons leven (symbiose).
Vorm: Naarmate een kolonie ouder wordt vormt de spons rond de uitstroomopeningen duidelijke torentjes.
Spicula: Staafjes dubbelpuntig, krom en dik. Grootte officieel 130-1000 um, meest 200 - 300 um. Alleen te onderscheiden van sliertige broodspons door de rangschikking van de naaldjes (zie van Soest, 1976). Zie foto's. | | Algemeen langs de Noord-Oost Atlantische kust, tot in de Middellandse zee. Komt langs de gehele Nederlandse kust voor op hard substraat. De soort is algemeen in stromend water, zoals in Zeeland in de monding van de
Oosterschelde en op wrakken in de Noordzee, maar ook in brak water
zoals de Eemshaven bij de Waddenzee. Deze spons kan uitstekend overleven in de
getijdenzone. | Groeit op hard substraat. Net als de Sliertige broodspons heeft deze soort maar een minimale hoeveelheid substraat nodig om een kolonie op te vormen (bijvoorbeeld een vislijn). | | 165853 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Millennium-wratslak
Geitodoris planata
|
Millennium-wratslak
Geitodoris planata
Zeenaaktslak. Afmetingen: Tot 12 cm. Mantel aan bovenzijde
rozebruin, soms geelwit, lichtbruin tot donker roodbruin. Onderkant mantel meestal geelbruin, randen met typische bruine vlekjes. Op de rug een grote kieuwkrans. Ovaal, naar de rand afgeplat. Op de huid kleine
wratjes en enkele grotere (zuurklieren), met lichtere,
stervormige verkleuring rondom. Eisnoeren in een gedraaid, dik, wit of
crème, open
spiraalvormig golvend lint. Ooit massaal (2001-2004), tegenwoordig minder algemeen (Oosterschelde).
Item 1 of 0
| Millennium-wratslak | Geitodoris planata | | Zeenaaktslak. Afmetingen: Tot 12 cm. Mantel aan bovenzijde
rozebruin, soms geelwit, lichtbruin tot donker roodbruin. Onderkant mantel meestal geelbruin, randen met typische bruine vlekjes. Op de rug een grote kieuwkrans. Ovaal, naar de rand afgeplat. Op de huid kleine
wratjes en enkele grotere (zuurklieren), met lichtere,
stervormige verkleuring rondom. Eisnoeren in een gedraaid, dik, wit of
crème, open
spiraalvormig golvend lint. Ooit massaal (2001-2004), tegenwoordig minder algemeen (Oosterschelde). | Afmetingen: Tot 12 cm.
Kleur: De kleur van de bovenzijde van de mantel is meestal rozebruin, maar kan van lichter (geelwit, lichtbruin) tot donker roodbruin zijn. De onderkant van de mantel is nog lichter van kleur, meestal licht geelbruin met langs de rand de typische bruine vlekjes waaraan deze soort goed onder water te herkennen is.
Vorm: Te herkennen aan het
forse formaat van volwassen exemplaren en aan de grote kieuwkrans op
de rug. Over het algemeen ovaal, sterk naar de rand afgeplat.
Veel kleine wratjes met af een toe een grotere wrat op de
huid. Dit zijn zuurklieren, die meestal opvallen door de lichtere en
stervormige verkleuring rondom deze klier.
Eieren: De eisnoeren worden veelal gevonden in de late lente tot in de late herfst. Ze vormen een gedraaid, wit of crème gekleurd, dik, open spiraalvormig golvend lint. | | Vanaf het zuiden van Noorwegen tot aan de Middellandse zee en in de Atlantische Oceaan. In Nederland in 1999 voor het eerst waargenomen in de Oosterschelde. Door het grote voedselaanbod, de afwezigheid van predatoren en ziekteverwekkers en de milde winters, kon de slak zich sterk uitbreiden in de Oosterschelde en voornamelijk de zuidkant van het Grevelingenmeer. In de zomer van 2001 en een paar daaropvolgende jaren jaren was sprake van een echte explosie. Deze vestiging rondom de millenniumwisseling gaf aanleiding tot de Nederlandse naam. Vanaf 2005 is de populatie grotendeels ingestort als gevolg van voedseltekort en mogelijk als gevolg van een koude winter. Buiten het Deltagebied is de soortaangetroffen in de open Noordzee (Klaverbank). Tegenwoordig voornamelijk bekend uit de Oosterschelde. | Op rotsen en oesterbanken in het sublitoraal, waar zijn voedsel voorkomt. Ze voeden zich met mycale sponzen, zoals de Gele aderspons Mycale micracanthoxea, die in de Zeeuwse Delta vooral aanwezig is op de Japanse oester Crassostrea gigas en op stenen. Hermafrodiet. De eisnoeren vormen een gedraaid, wit of crème, dik, open spiraalvormig golvend lint. In het veld zijn ze qua vorm moeilijk te onderscheiden van de eisnoeren van de Satijnslak en de Citroenslak. Eisnoeren van de Millennium-wratslak zijn echter meestal wit, minder massief en vaak hoger. | | 139580 | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Piekjesspons
Hymeniacidon perlevis
|
Piekjesspons
Hymeniacidon perlevis
Mariene spons. Een vermoedelijke exoot, in 1961 voor het eerst ontdekt in de Oosterschelde en tegenwoordig algemeen. Bedekking tot 15 cm, dikte 2-5 cm. De piekjesvorm steekt met schoorsteentjes uit het slib omhoog. Deze is meestal grijsgeel met soms wat groen. Vormt soms ook oranje 'vingers' of korsten, vaak met aders. De uitstroomopeningen zijn onopvallend en onregelmatig over het oppervlak verdeeld.
Item 1 of 0
| Piekjesspons | Hymeniacidon perlevis | | Mariene spons. Een vermoedelijke exoot, in 1961 voor het eerst ontdekt in de Oosterschelde en tegenwoordig algemeen. Bedekking tot 15 cm, dikte 2-5 cm. De piekjesvorm steekt met schoorsteentjes uit het slib omhoog. Deze is meestal grijsgeel met soms wat groen. Vormt soms ook oranje 'vingers' of korsten, vaak met aders. De uitstroomopeningen zijn onopvallend en onregelmatig over het oppervlak verdeeld.
| Afmetingen: De plakkaten zijn tot 15 cm in doorsnee met een dikte van 2-5 cm.
Kleur: De spons is als korst of 'vingers' oranje. In piekjesvorm neigt de kleur wat naar geel, soms naar groen.
Vorm: Zachte, vaak wat dikke, korstvormende spons. De uitstroomopeningen zijn onopvallend, moeilijk te zien en onregelmatig over het oppervlak verdeeld.
Spicula: Afgerond aan de ene kant, spits aan de andere. Soms aan de afgronde kant een eenzijdige bobbel. 175-400 um.
| | Noordzee, Zeeland, Waddenzee.
| Deze spons komt voor in het intergetijde gebied tot ondiep water. Hij groeit op allerlei hard substraat, maar wordt ook wel gevonden op een zachte ondergrond (zoals zand), deels bedekt met sediment. In dat laatste geval vormt de spons onregelmatige uitlopers aan het oppervlak en zijn vaak alleen de uitstroomopeningen van die uitlopers zichtbaar.
| | 132663
| Nederland | Zoutwater | MOO |
Rosse sterslak
Onchidoris bilamellata
|
Rosse sterslak
Onchidoris bilamellata
Zeenaaktslak. Tot 40 mm. Geel-wit met een licht/donkerbruine marmering,
zelden egaal witte dieren. Rugwratjes geel-wit. Min of meer ovaal,
achter
op de rug een grote niervormige kieuwboog met tot
30 kieuwen. De afgeronde rugwratjes zijn hard en ongelijk van grootte.
Aan de zijkanten meer wratjes dan op de rug. Rhinoforen
schuin geplooid. Eieren in een gegolfde gespiraliseerde band, met
het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond. Vrij algemeen
(Zeeland, Waddengebied, Noordzee).
Item 1 of 0
| Rosse sterslak | Onchidoris bilamellata | | Zeenaaktslak. Tot 40 mm. Geel-wit met een licht/donkerbruine marmering,
zelden egaal witte dieren. Rugwratjes geel-wit. Min of meer ovaal,
achter
op de rug een grote niervormige kieuwboog met tot
30 kieuwen. De afgeronde rugwratjes zijn hard en ongelijk van grootte.
Aan de zijkanten meer wratjes dan op de rug. Rhinoforen
schuin geplooid. Eieren in een gegolfde gespiraliseerde band, met
het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond. Vrij algemeen
(Zeeland, Waddengebied, Noordzee). | Afmetingen: Lengte tot 40 mm.
Kleur: De huid is geel-wit met een bruine marmering op de rug. De
wratjes op de rug zijn geel-wit gekleurd. De bruine kleur kan lichter of
donkerder zijn. Helemaal witte dieren zijn zeldzaam. Jonge dieren,
kleiner dan een centimeter, zijn door hun gemarmerde tekening heel goed
gecamoufleerd tussen de zeepokken.
Vorm: Het lichaam van de Rosse sterslak is min of meer ovaal van vorm. Achter
op de rug, in het midden, is een grote niervormige kieuwboog met tot wel
30 kieuwen. De afzonderlijke kieuwen zijn vaak klein en vallen niet erg
op. De huid is bezet met afgeronde wratjes, die ongelijk van grootte
zijn. Op de zijkanten bevinden zich meer wratjes dan boven op de rug.
Met de blote hand voelen de wratjes hard aan. De reuksprieten zijn
schuin in de breedte geplooid.
Eieren: De eieren liggen in een gegolfde gespiraliseerde band, met
het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond. De grootte van het
eikapsel is afhankelijk van de grootte van het ouderdier. | | Een typische noordelijke (boreale) soort, voorkomend in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan, vanaf het Arctisch Gebied, Groenland, Spitsbergen, IJsland, de Witte Zee en Noorwegen, tot de monding van de Loire (Frankrijk). Elders onder andere langs de noordoostkust van Amerika en Alaska. In Nederland vrij algemeen, soms talrijk, bijna overal langs de kust op hard substraat (dijken, strekdammen, zelfs mosselbanken). Niet bekend uit het Veerse Meer. | De Rosse sterslak leeft op hard substraat, vrijwel altijd in de nabijheid van zeepokken. Normaal leven de dieren van de laagwaterlijn tot ongeveer 20 m diepte. het voedsel bestaat uit zeepokken, bij voorkeur de
Gekartelde zeepok Balanus crenatus. Maar ook de Gewone zeepok
Semibalanus balanoides en de Sterrenpok Elminius modestus worden gegeten. Bij voedselgebrek trekken de dieren hoger de getijzone in. | Jonge dieren zijn te vinden vanaf juni. Normaal worden de dieren in de winter volwassen en zetten ze hun eieren af bij een lengte van 25-40 mm, tussen januari en mei. Onder gunstige voedselomstandigheden kunnen jonge dieren zo snel groeien, dat ze in juli, bij een lengte van 10-15 mm, al eieren afzetten. Dit kan soms heel massaal gebeuren. | 150457 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Satijnslak
Jorunna tomentosa
|
Satijnslak
Jorunna tomentosa
Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Wit, crème, roze of zandkleur. Soms bruine vlekken opzij van
de rug, in 1-3 soms gepaarde rijen. Rug met dicht op elkaar staande
zachte, korte wratachtige tuberkels met een zachte vingervormige top in een krans stevige naaldjes. Lijkt qua textuur op de sponzen die het voedsel vormen. Rhinoforen gelamelleerd, met
witte top. Kieuwkrans intrekbaar. Eisnoeren als crèmekleurig tot wit,
dik, golvend spiraalvormig lint van meerdere windingen. Schaars in
Oosterschelde.
Item 1 of 0
| Satijnslak | Jorunna tomentosa | | Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Wit, crème, roze of zandkleur. Soms bruine vlekken opzij van
de rug, in 1-3 soms gepaarde rijen. Rug met dicht op elkaar staande
zachte, korte wratachtige tuberkels met een zachte vingervormige top in een krans stevige naaldjes. Lijkt qua textuur op de sponzen die het voedsel vormen. Rhinoforen gelamelleerd, met
witte top. Kieuwkrans intrekbaar. Eisnoeren als crèmekleurig tot wit,
dik, golvend spiraalvormig lint van meerdere windingen. Schaars in
Oosterschelde. | Afmetingen: Lengte tot 55 mm.
Kleur: Het lichaam is egaal
wit, crème tot zandkleurig grijsbruin, met soms een roze tint.
Uitzonderlijk zijn de donkerbruine pigmentvlekken aan de zijkanten van
de rug, die vaak in één tot drie onduidelijke, soms gepaarde rijen
staan.
Vorm: De soort heeft een ruime mantel die bijna het hele lichaam bedekt. De
voet steekt typisch een beetje onder de mantel uit. De mantel is bedekt
met zeer dicht op elkaar staande zachte en korte wratachtige tuberkels,
die ongeveer even groot zijn. Ze hebben een zachte vingervormige top die
binnen een krans van stevige naaldjes staat. De mantel krijgt daardoor
een fluweelachtige indruk. De textuur komt overeen met die van sponzen,
waarmee het dier zich voedt. De gelamelleerde rhinoforen hebben een kale
witte top. De kieuwkrans kan in zijn geheel in de mantel ingetrokken
worden.
Eieren: De eisnoeren worden afgezet in de lente en de zomer. Ze
vormen vaak een crèmekleurig tot wit, dik, golvend spiraalvormig lint
met meerder windingen. De bruine pigmentvlekken lijken op de
uitstroomopeningen van de sponzen en vormen, samen met het
fluweelachtige uiterlijk en overeenkomst in textuur van sponzen,
daardoor een onderdeel van de camouflage. | | Van Noorwegen tot Noord-Afrika en in de MiddellandseZee. Tussen 1952 en 1996 zijn 12 waarnemingen bekend. Pas vanaf 1998 werd de soort wat algemener in de westelijke Oosterschelde. In de oostelijke Oosterschelde zeldzamer. | Leeft in het sublitoraal in de buurt van het voedsel. De dieren voeden zich met sponzen, voornamelijk Broodspons Halichondria panicea en Geweispons Haliclona oculata. De soort wordt in de Oosterschelde het gehele jaar gevonden. De bruine pigmentvlekken lijken op uitstroomopeningen (osculae) van sponzen en zijn een voorbeeld van mimicry: het nabootsen van een ander organisme Hermafrodiet. Eisnoeren veelal afgezet in de lente en de zomer. De slakken worden in de Oosterschelde het gehele jaar gevonden. | | 140166 | Nederland | Zoutwater | MOO |