|
Zoekbeeld:Mariene vissoort (zeevis). Maximaal 60 cm. Bijna ronde, gestroomlijnde vis met een glad, zilverachtig lichaam. Pelagische vis die veel in scholen zwemt. Kenmerken:Afmetingen: Meestal circa 20-15 cm (kan echter echter tot 70) cm worden.
Kleur: Rug grijsblauw met groene tint, flanken en buik zilverachtig of meer bronskleurig, vaak met vage donkerdere dwarsbanden. Op de rand van de kieuwdeksels zit een donkere vlek.
Vorm: Langwerpig, gestroomlijnd. Kop lang, met naar voren stekende onderkaak. Vóór de anaalvin staan twee scherpe, dikke, met een menbraan aan elkaar verbonden stekels. Op de in het midden gebogen en slingerend verlopende zijlijn staan verdikte schubben, die vooral naar de staart toe scherp worden.
Vinnen: Korte, langwerpige, naar achteren gebogen eerste rugvin, tweede rugvin langer, ongeveer gelijk aan de anaalvin, die iets verder staat ingeplant. Buikvin klein, borstvin eveneens. Staartvin gevorkt en relatief klein.
Overig: Vinstralen tot 8-9 harde stralen in de voorste rugvin, achterste met 1 harde en 23-34 gewone vinstralen. Anaalvin met 2 harde en 25-34 gewone vinstralen. Te verwarren met:Haring, vanwege het samen jagen.
Er zijn wereldwijd diverse andere soorten horsmakrelen, de meeste echter komen deze niet voor in het verspreidingsgebied van Trachurus trachurus. Van de Mediterrane horsmakreel Trachurus mediterraneus onder meer te onderscheiden door de schubben op de zijlijn (aanzienlijk kleiner bij laatstgenoemde soort). Areaal en verspreiding:Oost-Atlantische Oceaan van Noorwegen via de Noordzee, rondom de Britse eilanden en de Franse en Spaans-Portugese Atlantische kust tot de West-Afrikaanse kust, Mozambique en Zuid-Afrika. Ook in de Middellandse Zee. Vooral in de zomermaanden langs de kusten van Nederland en België een algemene zeevis. Wordt relatief veel gevist.
Habitat en ecologie:Leeft in grote scholen. Vooral aanwezig boven zandige bodems. In de zomer vanaf het nabije kustgebied tot diepten van 100-200 meter, in de wintermaanden op grotere diepten tot soms wel 500 meter. De dieren jagen pelagisch, in de waterkolom op kleinere vis als Haring en Sprot, maar ook inktvis en kreeftachtigen worden gegeten. De paaitijd valt in de Noordzee in de zomermaanden, elders al in het voorjaar. De vrouwtjes leggen na bevruchting tot 140.000 eieren, die zich vrij in de waterkolom ontwikkelen. Bij het uitkomen zijn de vislarven 5 mm lang. Jonge dieren verbergen zich vaak onder schijfkwallen, waarvan ze soms ook onderdelen aanvreten. Na 3-4 jaar geslachtsrijp. De soort kan tot 8 jaar of ouder worden. Seizoenspatronen:Gedurende de winter in warmere kustgebieden rondom west-Afrika en de Middelandse zee of in het Engelse kanaal. In het voorjaar en de zomer zwemmen ze richting de Zuidelijke Noordzee om daar te paaien. Literatuur:
- Ecomare, 2015. Trachurus trachurus. Geraadpleegd op 24 januari 2016 van http://eol.org/pages/206048/details.
- Luna, Susan M. Trachurus trachurus, Geraadpleegd op 24 januari 2016 van http://www.fishbase.org/summary/1365.
- Nijssen, H., 2010.
Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de
Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV, Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes)
(Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer,
R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg. Sportvisserij
Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Auteurs:(Bianca van den Hoed, 2016); [RHB + IvL okt 2018] Aphia ID:126822 Gebied:Nederland Biotoop:Zoutwater Project:MOO
| |