Search
Search
 
Soorten
 
 
1
Page size:
 8 items in 1 pages
ZoekbeeldKenmerken
               
1
Page size:
 8 items in 1 pages
Botervis
Pholis gunnellus

Botervis
Pholis gunnellus

Mariene vissoort. Tot 25 cm. Dunne, slangachtige vis met kleine kop. Donkerbruin, met op de overgang van rug naar rugvin 9 tot 15 donkere stippen  (oogvlekken) met een wat lichtere rand daar omheen. Staart klein. Op de rug een lange, lage rugvin. Anaalvin half zo lang. Getijdenzone en dieper, tussen stenen, wier, wrakken en  schelpenbanken.

Main Image
 
Pholis gunnellus 

Mariene vissoort. Tot 25 cm. Dunne, slangachtige vis met kleine kop. Donkerbruin, met op de overgang van rug naar rugvin 9 tot 15 donkere stippen  (oogvlekken) met een wat lichtere rand daar omheen. Staart klein. Op de rug een lange, lage rugvin. Anaalvin half zo lang. Getijdenzone en dieper, tussen stenen, wier, wrakken en  schelpenbanken.

Afmetingen: Meestal 18-20 cm (tot 25 centimeter).
Kleur
: Lichtgroen of meer geelachtig tot bruin, met aan de zijkanten onregelmatige, donkerdere, min of meer dwarsgplaatste, grijsbruine vlekken. Op de overgang van de rug naar de rugvin liggen op een rij 9 tot 15 meestal zwarte stippen (oogvlekken), waaromheen een wat lichtere rand zit. Meestal loopt een donkere lijn door de ogen tot aan de mondhoeken. In het paaiseizoen, van eind november tot februari, kleuren de kop en de vinnen geel.
Vorm: Dunne, slangachtige vis met een langgerekt, zijdelings afgeplat lichaam met een zeer kleine en smalle kop, waarin bovenaan de kleine oogjes zitten. Ogen klein en voor op de kop gelegen. Mond omhooggericht, met dikke vlezige lippen en minieme tandjes in de boven- en onderkaak. Staart klein.
Vinnen
: Vanaf de kieuw tot aan de staart loopt een lage, lang doorlopende rugvin. De anaalvin op de buikzijde is ongeveer de helft van de rugvin. Beide vinnen zijn niet vergroeid met de zeer kleine staartvin. Buikvinnen ruimentair met één stekeltje en één vinstraal. In de rugvin liggen korte stevige stralen. Borstvinnen klein, bezet met kleine stekeltjes.
Overig:
De naam dankt de vis aan de glibberige huid. Vinstralen: in de rugvin circa 75 of meer. 

 N-Atlantische Oceaan. Eigenlijk een meer noordelijke soort, voorkomend aan beide zijden van de Noordelijke Atlantische Oceaan. In Europa vanaf IJsland, Noorwegen en Zweden en in delen van de Witte Zee en IJszee), via de Oostzee, de Britse eilanden en de Noordzee tot Nederland, België en de Noord-Franse kust kust. In Nederland vooral in Zeeland en het Waddengebied regelmatig in ondiep water en in het getijdengebied, tussen hard substraat en op wrakken.  Vroeger ook in de noordelijke delen van de brakke Zuiderzee.

Botervissen leven op diepten vanaf het getijdengebied tot ongeveer 30 meter (maximaal circa 100 meter). Steeds dicht bij de bodem op (meestal stenige) bodems met veel schuilmogelijkheden. Onder andere op oester- en mosselbanken (schelpenriffen), in rotspoeltjes en tussen zeewier. Soms ook tussen losgespoelde veenbanken in de bodem. In de Noordzee ook vaak op wrakken. Het voedsel bestaat uit ongewervelden als wormen, kleine kreeftachtigen, zeepokken en weekdieren. In het paaiseizoen (december tot februari) zet het vrouwtje tot 200 eieren af in een grote ronde kluwen, vaak in een lege tweekleppige schelp, een slakkenhuis of onder een steen. De eieren worden tot het uitkomen verdedigd door het mannetje. De larven zijn dan circa 9 mm. De soort wordt tot ca. 5 jaar oud.

 126996NederlandZoutwaterMOO|LIMP|SETL
Brakwatergrondel
Pomatoschistus microps

Brakwatergrondel
Pomatoschistus microps

Zeevis. Ook (vooral) in brak water, soms bijna zoet. Tot 7 cm. kleine grondelsoort. Zandkleurig tot grijs, flanken met donkere vlekjes. Bovenkant kop tot de eerste rugvin glad. Driehoekige donkere vlek op de basis van de borstvinnen. Donkere band over de basis van de staartvin. Borstvinnen met zwarte, driehoekige vlek.

Main Image
 
Pomatoschistus microps 

Zeevis. Ook (vooral) in brak water, soms bijna zoet. Tot 7 cm. kleine grondelsoort. Zandkleurig tot grijs, flanken met donkere vlekjes. Bovenkant kop tot de eerste rugvin glad. Driehoekige donkere vlek op de basis van de borstvinnen. Donkere band over de basis van de staartvin. Borstvinnen met zwarte, driehoekige vlek.

Afmeting: Lengte tot 7 cm.
Kleur
: Zandkleurig tot grijs, met zwarte vlekjes op de flanken en een donkere vlek op de basis van de borstvinnen. Over de basis van de staartvin loopt een donkere band.
Vorm:
Grondelachtig lichaam met bredere kop met sikke lippen en de ogen hoog in de kop geplaatst. Bovenkant van de kop tot eerste rugvinstraal glad, schubloos.
Vinnen
: Twee rugvinnen gescheiden van elkaar. Buikvinnen vergroeid tot zuignap, waarmee ze zich kunnen vastklemmen.

In Nederland lange tijd algemeen in de Waddenzee. Mogelijk afgenomen, aanvullende data zijn gewenst.N-Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee. Vooral regelmatig voorkomend in Brakwatergebieden (o.a. in het Noordzeekanaal).Brakwatergrondels zijn bodembewoners. Ze leven vooral in stroomgeulen. Ze kunnen schommelingen in temperatuur en vooral zoutgehalte goed verdragen en komen vooral in brak water voor. Daar o.a. samen met Zwarte grondel en Dikkopje. Het voedsel bestaat uit diverse kleinere bodemorganismen, o.a. wormen en kleine kreeftachtigen.Elders (Ierse Zee) trekken de dieren als de temperaturen beneden 5º C komen zeewaarts.126927NederlandBrakwaterMOO
Gehoornde slijmvis
Parablennius gattorugine

Gehoornde slijmvis
Parablennius gattorugine

Zeevis. 17,5-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid. Geelgroen tot bruin, vaak met bruine en oranje vlekken en dwarsbanden op de flanken. Doorlopende, niet ingedeukte rugvin over de hele rug. Anaalvin half zo lang. Kenmerkend zijn de twee opvallende, vertakte tentakels boven de ogen. Ondiep water tussen stenen. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg). Nu en dan in Zeeland.

Main Image
 
Parablennius gattorugine 

Zeevis. 17,5-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid. Geelgroen tot bruin, vaak met bruine en oranje vlekken en dwarsbanden op de flanken. Doorlopende, niet ingedeukte rugvin over de hele rug. Anaalvin half zo lang. Kenmerkend zijn de twee opvallende, vertakte tentakels boven de ogen. Ondiep water tussen stenen. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg). Nu en dan in Zeeland.

Afmeting: 17,5-20 cm ( maximaal 30 cm).
Kleur: Geelgroen tot bruin, met roodbruine en oranje vlekken en vaak dwarsgestreepte kleurbanden op de flanken. Ogen vaak roodachtig.
Vorm: Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid. Twee opvallende vertakte tentakels boven de ogen.
Vinnen: Over de hele rug doorlopende, niet ingedeukte rugvin. Anaalvin half zo lang.

 Vooral in het zuidelijk deel van de Noordzee, verder langs de Oost-Atlantische Oceaan van Ierland tot West-Afrika (Marokko) en in de Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust vrij zeldzaam. Bekend uit de Waddenzee en vooral uit de Zeeuwse wateren, waar de soort vooral op stenige dijken en op mossel- en oesterbanken wordt gezien. De dieren zijn nieuwsgierig en komen vaak te voorschijn om duikers te bekijken.

Gehoornde slijmvissen leven in meestal ondiep water tussen stenen, op plaatsen met veel schuilplaatse waar ze een territorium hebben en waar de vrouwtjes tijdens de paaitijd in maart-mei, hun eieren in rotsspleten e.d. afzetten. Dit territorium wordt fel verdedigd en ook de eieren worden bewaakt door het mannetje (broedzorg). Gehoornde slijmvissen kunnen behalve in de getijdenzone langs rotsachtige kusten ook gevonden worden op wrakken ver op zee, op diepten van 30 m of meer. Jonge dieren leven vooral in wiervelden. De vissen gaan met name in de schemering en 's nachts op jacht. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen, wormen, stekelhuidigen en andere ongewervelden, maar ook zeeanemonen en wieren (algen) zouden worden gegeten.

 126770NederlandZoutwaterMOO
Paling
Anguilla anguilla

Paling
Anguilla anguilla

Zoetwatervis. Trekt ook naar zee. Tot ruim 100 cm (vrouwtjes, mannetjes half zo klein). De Paling heeft een slangachtig lichaam en is donkerbruin tot zwart van kleur. Achter de bovenstandig bek staan kleine oogjes. Het achterlijf met vinzomen loopt uit in een min of meer puntige staart.

Main Image
 
Anguilla anguilla 

Zoetwatervis. Trekt ook naar zee. Tot ruim 100 cm (vrouwtjes, mannetjes half zo klein). De Paling heeft een slangachtig lichaam en is donkerbruin tot zwart van kleur. Achter de bovenstandig bek staan kleine oogjes. Het achterlijf met vinzomen loopt uit in een min of meer puntige staart.

Afmetingen: Mannetjes tot ongeveer 60 cm. Wijfjes tot ca. 135 cm (of nog langer). 
Kleur: Donkerbruin tot zwart.
Vorm:

Slanke vis met slangachtig lichaam en een zeer slijmerige huid. De kop loopt spits toe en is bovenwaarts afgeplat en min of meer wigvormig. De kleine oogjes staan dicht bij de bek. Er zijn twee neusgaten, voorzien van buisjes, en twee neusgaten vlak voor de ogen waardoor het water de neus weer verlaat.

Vinnen: De staartvin heeft niet de typische staartvorm, zoals de meeste andere vissen, maar het achterlijf loopt puntgewijs uit in een min of meer puntige staart.
 Vanaf het noorden van Noorwegen, de Oostzee, via het Noordzeegebied tot aan Marokko, West- en Noordelijk Afrika en in het hele Middellandse Zeegebied. In Nederland in vrijwel alle oppervlaktewateren.

Palingen kunnen in alle soorten wateren gevonden worden en kunnen zowel tegen zoet, zout als brak water. De dieren kunnen zich in de zachte bodem wringen; soms ziet men alleen de kop boven de bodem uitsteken. Het reukvermogen is zeer goed en bijvoorbeeld in het water liggende kadavers kunnen van zeer ver worden ontdekt. Het voedsel bestaat in de jeugd uit muggenlarven, insectenpoppen, tweekleppigen als de Driehoeksmossel en  korfmossels, vlokreeften en andere kleine ongewervelden. Ze eten ook kuit en larven van andere vissen, waaronder baars en blankvoorn, evenals aas en kadavers. Sommige palingen eten alleen maar vis wanneer ze een lengte van ca. 30 cm hebben. Ze krijgen dan een bredere bovenkaak. Deze breedbekaal or 'roofaal' is genetisch niet afwijkend van normale palingen.
Palingen worden geboren in de Saragosso Zee, ongeveer 4000 km van Nederland. Binnen ongeveer drie jaar bereiken ze als doorzichtige glasaaltjes van ca. zes centimeter via de Golfstroom onze kustwateren, om vervolgens de zoete wateren binnen te trekken. Na vijf jaar trekken ze als geslachtsrijpe dieren weer terug naar hun geboorte gronden, om daar te paren, waarna ze  sterven. Door overbevissing is de palingenstand sterk achteruit gegaan, met name in het IJsselmeer en de grote rivieren is dit opvallend.

 126281NederlandZoutwater|Brakwater|ZoetwaterMOO
Pitvis
Callionymus lyra

Pitvis
Callionymus lyra

Zeevis. Een platte, slanke bodemvis tot 30 cm, met een driehoekige kop waar de ogen boven op staan. De voorste rugvin is verhoudingsgewijs hoog, de tweede lager en langer. Lichtbruin met van bovenaf gezien drie donkere banden. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken en strepen op de vinnen en het lijf. Beste kenmerk is dat de snuitlengte  2 tot 3 keer de oogdiameter en zitten er 4 achterwaarts gerichte stekels op het kieuwdeksel.

Main Image
 
Callionymus lyra 

Zeevis. Een platte, slanke bodemvis tot 30 cm, met een driehoekige kop waar de ogen boven op staan. De voorste rugvin is verhoudingsgewijs hoog, de tweede lager en langer. Lichtbruin met van bovenaf gezien drie donkere banden. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken en strepen op de vinnen en het lijf. Beste kenmerk is dat de snuitlengte  2 tot 3 keer de oogdiameter en zitten er 4 achterwaarts gerichte stekels op het kieuwdeksel.

Afmetingen: tot 30 cm.
Kleur: Buiten het paaiseizoen en vrouwtjes het hele jaar door, zijn Pitvissen lichtbruin met van bovenaf gezien drie donkere banden over de rug. Mannetjes zijn in de paaitijd erg kleurrijk, met iriserend blauwe en gele vlekken en strepen op de vinnen en het lijf. Vrouwtjes hebben minder opvallende kleuren tijdens het paaiseizoen, en de rugvin is bescheidener van lengte.
Vorm: Een platte, slanke bodemvis met een driehoekige kop waar de ogen boven op staan.
Vinnen: De voorste rugvin is verhoudingsgewijs enorm hoog, de tweede rugvin is lager en langer vooral bij de mannetjes. Deze rugvin wordt gebruikt voor de balts tijdens de paaitijd.

 Oost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Noordzee. Langs de Nederlandse kust algemeen.

Pitvissen leven op zand- en slikbodems van ondiep water gewoonlijk tot ca. 100 m (tot 400 m bekend). Ze kunnen zich ingraven en fel jagen op bijvoorbeeld garnaaltjes. Tot het voedsel behoren verder wormen en weekdieren. Paait van februari tot maart. De eieren worden nabij het wateroppervlak afgezet. Opvallend is dat in Zeeland het meerendeel van de populatie uit vrouwtjes bestaat. Het paringsritueel is een leuk gezicht; mannetje en vrouwtje zwemmen paarsgewijs omhoog om in open water de bevruchting te laten plaatsvinden.

 126792NederlandZoutwaterMOO
Puitaal
Zoarces viviparus

Puitaal
Zoarces viviparus

Zeevis. Ook in brak water. Tot 50 cm, meestal kleiner. Zandkleurig bruin, grijs of groen, met donkere vlekken. Langgerekte slangachtige soort met zeer kleine schubben en slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen. De lange rug- en anaalvin lopen door in de staartvin. De soort is eierlevendbarend: de bevruchte eitjes worden inwendig ontwikkeld en de jonge visjes worden uitgebroed ter wereld gebracht. Vrij algemeen langs de hele kust. Litoraal, sublitoraal, tot ca 20 m.
Main Image
 
Zoarces viviparus Zeevis. Ook in brak water. Tot 50 cm, meestal kleiner. Zandkleurig bruin, grijs of groen, met donkere vlekken. Langgerekte slangachtige soort met zeer kleine schubben en slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen. De lange rug- en anaalvin lopen door in de staartvin. De soort is eierlevendbarend: de bevruchte eitjes worden inwendig ontwikkeld en de jonge visjes worden uitgebroed ter wereld gebracht. Vrij algemeen langs de hele kust. Litoraal, sublitoraal, tot ca 20 m.

Afmeting: Tot 50 cm, meestal kleiner.
Kleur:
Zandkleurig bruin, grijs of groen, met een vlekkenpatroon dat doorgaat in de lange rugvin.
Vorm: Langgerekte slangachtige bodemvis. Achterzijde loopt uit in punt. Zeer kleine schubben en een verder slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen.
Vinnen:
Lange rug- en anaalvin doorlopend in de staartvin. Grote ronde borstvinnen. Buikvinnen klein en zwak ontwikkeld, geplaatst voor de borstvinnen.
Overig: Wervels/graten groen (maar niet giftig).

 Noordoost-Atlantische Oceaan, Witte Zee, Barentszzee, Schotse oostkust, Ierse Zee, Orkney- en Shetland-eilanden, Oostzee, Noordzee. In Nederland vrij algemeen in de Noordzee langs de kust, in het Waddengebied en in Zeeland. Wordt echter zeldzamer mogelijk door de klimaatverandering.

Puitalen leven in kustwateren tussen wieren en op zand- en modderbodems in zout en brak water en in riviermondingen. Het meest tussen de 2 en 20 meter (tot ca 40 m). De dieren loeren op prooi tussen zeewier of stenen. De soort kan, verblijvend tussen nat wier e.d. tegen korte perioden van droogvallen in het litoraal en is in staat adem te halen op het land. Het voedsel bestaat uit slakken, kreeftachtigen, muggenlarven, eieren en kleinere vissen. De dieren zijn ovovivipaar (levendbarend): de bevruchte eitjes komen inwendig tot ontwikkeling. Na ca 120 dagen worden tussen de 25 en 400 jongen ter wereld gebracht, die bij de geboorte 4 cm lang zijn. Deze jongen lijken wel wat op glasaaltjes.

 127123NederlandZoutwaterMOO|LIMP
Steenslijmvis
Lipophrys pholis

Steenslijmvis
Lipophrys pholis

Zeevis. 15-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid. Grijsachtig tot groen en onregelmatig gevlekt. Geen hoorntjes boven de ogen. Rugvin over de gehele lengte doorlopend, met in het midden een lichte inkeping. In ondiep water tussen stenen en ander hard substraat. Vooral in voorjaar en zomer. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg).  Soms wordt soort aangeduid met "slijmvis".

Main Image
 
Lipophrys pholis  

Zeevis. 15-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid. Grijsachtig tot groen en onregelmatig gevlekt. Geen hoorntjes boven de ogen. Rugvin over de gehele lengte doorlopend, met in het midden een lichte inkeping. In ondiep water tussen stenen en ander hard substraat. Vooral in voorjaar en zomer. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg).  Soms wordt soort aangeduid met "slijmvis".

Afmetingen: Ca. 15-20 cm (maximaal 30 cm).
Kleur: Bruin, grijsachtig of groen, meestal onregelmatig gevlekt. Halverwege de rugvin zit vaak een donkere vlek.
Vorm: Langwerpige bodemvis met een gladde slijmerige huid, zonder schubben. De mannetjes hebben bollere koppen en forsere lippen dan de vrouwtjes. Boven de ogen geen tentakelachtige hoorntjes (vergelijk Gehoornde slijmvis).
Vinnen: De rugvin loopt over de gehele lengte door, van kop tot staart, met in het midden een lichte inkeping. De anaalvin is ongeveer de helft in lengte. De buikvinnen beginnen vóór de forse gestekelde borstvinnen en hebben één stekel en twee vinstralen.

 Noordoosten van de Atlantische Oceaan van Noorwegen en de Oostzee, via de Noordzee tot de West-Afrikaanse kust (Marokko) en in de Middellandse Zee. In Nederland vrij zeldzaam, in de Oosterschelde plaatselijk te vinden in ondiep water tussen stenen van pieren en dijken. Zo nu en dan ook elders (Waddengebied, piertjes langs de Noordzeekust).

Steenslijmvissen leven in ondiep water langs rotskusten, vaak vlak onder de laagwaterlijn. Ze kunnen boven water bij laag tij overleven door onder rotsen en wieren te schuilen. De paaitijd loopt van april tot augustus. Het vrouwtje legt kuit in een soort nest onder stenen, de eieren worden vervolgens door een mannetje bevrucht en daarna ook bewaakt (broedzorg). Ze leven van weekdieren, met name slakken, zeepokken, vlokreeftjes en andere kleine kreeftachtigen. Ook plantaardig voedsel (Zeesla, Darmwier) zou worden gegeten.

In de winter leven de dieren in dieper water.126768NederlandZoutwaterMOO|LIMP
Vijfdradige meun
Ciliata mustela

Vijfdradige meun
Ciliata mustela

Mariene vissoort (zeevis). 17-20 cm (tot 30 cm). Donkerbruine rug en een lichte buik. Langgerekt, glad lichaam. Kop minder dan 1/5 deel van het lichaam, met daarop vooraan vijf tastdraden: één aan de kin, twee op de bovenlip en twee bij de neusgaten. Meunen hebben twee rugvinnen, de voorste heeft één stekeltje en een kort rijtje in een groeve gelegen vinstraaltjes, de achterste is lang en loopt door tot aan de staart, evenals de anaalvin. Leeft in vrij ondiep water, onder wier en tussen stenen. In het Nederlandse kustgebied vrij algemeen.
Main Image
 
Ciliata mustela Mariene vissoort (zeevis). 17-20 cm (tot 30 cm). Donkerbruine rug en een lichte buik. Langgerekt, glad lichaam. Kop minder dan 1/5 deel van het lichaam, met daarop vooraan vijf tastdraden: één aan de kin, twee op de bovenlip en twee bij de neusgaten. Meunen hebben twee rugvinnen, de voorste heeft één stekeltje en een kort rijtje in een groeve gelegen vinstraaltjes, de achterste is lang en loopt door tot aan de staart, evenals de anaalvin. Leeft in vrij ondiep water, onder wier en tussen stenen. In het Nederlandse kustgebied vrij algemeen.Afmetingen: 17-20 cm (tot 30 cm).
Kleur: De rug is donkerbruin, de flanken en buik zijn licht grijsbruin.
Vorm: Lichaam langgerekt met zeer kleine schubben. Komt eerder glad over. De kop is kort, minder dan 1/5 van de totale lengte. Op de kin één één draadvormig uitsteeksel, bovenop de snuit vier tastdraden (twee op de bovenlip en twee bij de neusgaten). Aan deze vijf tastdraden dankt de soort haar Nederlandse naam.
Vinnen:
Twee rugvinnen, waarvan de eerste één veel langere en hardere stekelachtige vinstraal heeft en verder een kort rijtje zachte vinstralen die in een groef liggen. De tweede rugvin is zeer lang en loopt door tot aan de staart. Ook de anaalvin is lang en begint nog voor het midden. De staart is afgerond. De buikvin staat ver naar voren ingeplant, onder het kieuwdeksel.
Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin met 1 stevige en 50-60 normale vinstralen, tweede rugvin met 2 stevige en 45-56 zachte vinstralen, anaalvin met 40-46 vinstralen.
 

Leeft vooral in ondiep water, vooral in de kustzone en wierzones, tot een diepte van 20 meter. Vaak op zandbodems en hard substraat, soms op modderbodems. Prefereert plaatsen met veel schuilmogelijkheden, zoals bij wrakken en tussen stenen. De paaitijd valt in de herfst, winter en het vroege voorjaar. Na het uitkomen van de eieren leven de vislarven enige tijd in het plankton. Het voedsel van volwassen dieren bestaat uit kreeftachtigen, o.a. garnalen, wormen, slakken en soms uit kleinere vissen. Dieren die in voorjaar en zomer dicht bij de kust verblijven, trekken aan het eind van de herfst wat dieper de Noordzee in om te paaien. In het voorjaar keren ze weer terug.

Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf IJsland en noord-Noorwegen via de Noordzee en rondom de Britse eilanden, via de Franse, Spaanse en Portugese Atlantische kust tot het zuiden van Portugal. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen. Met name in Zeeland, ook in de Waddenzee en regelmatig in de open Noordzee, rondom wrakken.

Dieren die in voorjaar en zomer dicht bij de kust  verblijven, trekken aan het eind van de herfst naar de Noordzee, om weer terug te keren in het voorjaar.126448NederlandZoutwaterMOO
  • NoFilter
  • Contains
  • DoesNotContain
  • StartsWith
  • EndsWith
  • EqualTo
  • NotEqualTo
  • GreaterThan
  • LessThan
  • GreaterThanOrEqualTo
  • LessThanOrEqualTo
  • Between
  • NotBetween
  • IsEmpty
  • NotIsEmpty
  • IsNull
  • NotIsNull
  • Custom
 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top