Gorgelpijp-knotsslak
Tenellia gymnota
|
Gorgelpijp-knotsslak
Tenellia gymnota
Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien.
Item 1 of 0
| Gorgelpijp-knotsslak | Tenellia gymnota | | Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien. | Afmetingen: Lengte tot ± 20 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant, kleurloos tot wit. De papillen zijn oranjerood, met een witte top, soms met een licht oranje bandje onder de witte top.
Vorm: Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien.
Eieren: De eisnoeren vormen een wat uitgerekte niervormige massa en zijn wit, lichtroze, of geeloranje gekleurd. | | Vrij algemeen in zowel de Ooster- als Westerschelde. Ook in de Waddenzee en de Noordzee, maar niet in de Grevelingen of het Veerse Meer.
verspreidingsatlas: link | De slakken leven van de Gorgelpijppoliep Tubularia larynx en de Penneschaft Tubularia indivisa. Ze leven nogal verscholen en vaak aan de voet van deze voedselsoorten
en zijn daarom, ondanks hun kleur en grootte, toch vaak moeilijk te
vinden. Op elk hard substaat met Tubularia-kolonies kan Trinchesia gymnota verwacht worden. Dieren die op de fijn vertakte Gorgelpijppoliep fourageren, zijn vaak wat fletser en kleiner dan dieren die op de grotere onvertakte Penneschaft leven. Op Penneschaft zijn de dieren meestal aan de basis van de kolonie te vinden, op Gorgelpijppoliep vaak midden in de dichte bos van de takjes van de poliep. Op beide soorten wordt gefourageerd door een gaatje in een hydroïden-takje te maken en deze vervolgens leeg te zuigen. De hydranten worden nooit gegeten. | De soort is gedurende het gehele jaar door te vinden, maar het meest in de periode mei-oktober. | 890625 | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Gorgelpijppoliep
Ectopleura larynx
|
Gorgelpijppoliep
Ectopleura larynx
Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies meestal 3-4 cm, soms tot 10 cm. Uit een grondplaat komende geelbruine, maximaal 1.5 mm dikke buizen met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan de bovenkant meer roze. Aan het uiteinde steeds een poliep met rond de mondopening twee tentakelkransen.
Item 1 of 0
| Gorgelpijppoliep | Ectopleura larynx | | Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies meestal 3-4 cm, soms tot 10 cm. Uit een grondplaat komende geelbruine, maximaal 1.5 mm dikke buizen met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan de bovenkant meer roze. Aan het uiteinde steeds een poliep met rond de mondopening twee tentakelkransen. | Afmetingen: Kolonies zijn meestal zo'n 3 tot 4 cm hoog, soms tot 10 cm. Tentakels van de onderste tentakelkrans tot ca. 8 mm. De buisjes zijn maximaal 1.5 mm dik.
Kleur: Geelbruine buizen, aan de bovenkant meer roze. De bovenkant van de poliep, waar de mondopening staat, is helder- of donkerrood.
Vorm: De kolonies van Gorgelpijp bestaan uit een op het substraat vastgehechte grondplaat waaruit meerdere vertakte stelen komen, elk met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan het uiteinde zit steeds een poliep met twee tentakelkransen rond de mondopening. De ongeveer 20 tentakels rond de mondopening zijn kort en de 20 tentakels van de lager gelegen tweede krans staan breed uit en zijn langer.
Overig: Tussen de twee tentakelkransen zijn in het voorjaar de voortplantingsorganen aanwezig: een massa rode bolletjes.De mate van vertakking zou afhankelijk zijn van de stroming. Hoe meer stroming, hoe meer vertakkingen. De kolonies mijden direkt daglicht. | | Beide zijden Noord-Atlantische Oceaan, Noordzee. Ook in de Middellandse Zee. In Nederland in de Noordzee en de Zeeuwse wateren. Zeeland | De kolonies groeien op elke harde ondergrond. Van iets beneden de laagwaterlijn tot ca. 300 m diepte. De soort heeft een voorkeur voor de onderkant van stenen en andere substraten. Ook onder boten. | | 157933 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Penneschaft
Tubularia indivisa
|
Penneschaft
Tubularia indivisa
Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies tot 30 cm of meer, met
geelbruin gekronkelde buizen tot ruim 20 cm en 2 mm dik, aan de
bovenkant oranjerood. Aan de
uiteinden zitten roze poliepen in twee
tentakelkransen. De
tweede krans steekt als een steeltje boven de eerste uit en heeft ca 30
breed uitstaande, langere
tentakels. De
eerste krans heeft ca. 40 korte tentakels.
Item 1 of 0
| Penneschaft | Tubularia indivisa | | Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies tot 30 cm of meer, met
geelbruin gekronkelde buizen tot ruim 20 cm en 2 mm dik, aan de
bovenkant oranjerood. Aan de
uiteinden zitten roze poliepen in twee
tentakelkransen. De
tweede krans steekt als een steeltje boven de eerste uit en heeft ca 30
breed uitstaande, langere
tentakels. De
eerste krans heeft ca. 40 korte tentakels. | Afmetingen: Kolonies kunnen tot 30 cm of meer worden. Lengte van de buizen tot ruim 20 cm, dikte tot 2 mm. Poliepen tot ca. 1,5 cm in doorsnede.
Kleur: Geelbruine buizen, aan de bovenkant oranjerood. Het bovenste deel van de poliep, met de mondopening, is eveneens oranjerood.
Vorm: Uit een grondplaat komende
stevige, geelbruine, chitineuze buisjes, die aan de onderkant
versmolten zijn en een soort 'wortels' vormen. Hiermee hecht de kolonie zich aan substraat. (ze kunnen zich echter ook verplaatsen). Aan de uiteinden van de buisjes zitten opvallende roze poliepen in twee tentakelkransen. De
eerste krans heeft circa 40 korte tentakels rond de mondopening. De
tweede krans steekt daar als een steeltje bovenuit en bevat ca 30 tentakels, die langer zijn en breed
uitstaan
Overig: Tussen de tentakelkransen ontwikkelen zich van
april tot oktober rode trosjes van circa 25 bolletjes. Deze hebben een functie bij de voortplanting. | | Beide zijden van de Noord-Atlantische Oceaan. In Nederland algemeen in de Noordzee, langs de Noordzeekust, in Zeeland en in het Waddengebied. | De kolonies groeien vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot ongeveer 300 m diepte op een
harde ondergrond. Ze zijn zowel bovenop als aan de onderkant van
stenen en andere voorwerpen te vinden. Ook beneden de waterlijn
op boten.
De voorplanting begint in april, wanneer zich voortplantingsorganen ontwikkelen. Het daarbij ontstaande kwalstadium (medusestadium) blijft
vastzitten aan het ouderdier. Er
worden wel speciale actinula-larven afgestoten: kwalachtige diertjes met 10
tentakels waarmee ze ook kunnen lopen. Na
de voortplantingstijd vallen de poliepen van de stelen, waardoor in het voorjaar meestal kale stelen worden waargenomen. Tijdens de zomer ontwikkelen zich weer nieuwe poliepen aan het eind van de
stelen. | | 117994 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Slanke waaierslak
Microchlamylla gracilis
|
Slanke waaierslak
Microchlamylla gracilis
Zeenaaktslak.Tot 18 mm. Transparant grijswit, vaak wit op
koptentakels, rhinoforen en staartpunt (streep). Papilinhoud
helder rood, soms geel, bruin
of groen. Papiltoppen met witte ring, uiterste punt kleurloos.
Slanke slak met gladde slanke papillen in 5-7 groepen. Rug niet geheel bedekt. Voet vooraan met
zijpunten. Koptentakels
lang, slank, rhinoforen glad. Eisnoer als gekronkelde dunne witte streng, meestal in Eudendrium takjes. Ooster- en Westerschelde, zeldzamer in Waddengebied.
Item 1 of 0
| Slanke waaierslak | Microchlamylla gracilis | | Zeenaaktslak.Tot 18 mm. Transparant grijswit, vaak wit op
koptentakels, rhinoforen en staartpunt (streep). Papilinhoud
helder rood, soms geel, bruin
of groen. Papiltoppen met witte ring, uiterste punt kleurloos.
Slanke slak met gladde slanke papillen in 5-7 groepen. Rug niet geheel bedekt. Voet vooraan met
zijpunten. Koptentakels
lang, slank, rhinoforen glad. Eisnoer als gekronkelde dunne witte streng, meestal in Eudendrium takjes. Ooster- en Westerschelde, zeldzamer in Waddengebied. | Afmetingen: Lengte tot 18 mm. Geslachtsrijp bij 11 mm.
Kleur: De inhoud van de papillen is meestal helder rood, soms geel, bruinachtig of groen. De top van de papillen zijn gekleurd met een witte ring. De punt van de papillen is kleurloos, de top is opvallend wit. Het lichaam is transparant of witachtig. Vaak is witte pigmentering aanwezig op de koptentakels, de rhinoforen en op de staartpunt (als een streep).
Vorm: Een slanke, vrij snel kruipende zeenaaktslak met gladde slanke papillen
op de rug. De papillen staan in 5 tot 7 groepen. Aan kopzijde is die
groepstructuur duidelijker te zien dan op de achterzijde van de rug. De
rug wordt niet geheel door papillen bedekt. De voorzijde van de voet is
aan beide kanten zijwaarts puntig uitgetrokken. De koptentakels zijn
lang en slank. De rhinoforen zijn glad. In volwassen dieren zijn vaak
de ovotestis (ontwikkelende geslachtscellen) als witte bolletjes, goed
zichtbaar in het centrale lichaam.
Eieren: Het eisnoer is een gekronkelde dunne witte streng, die meestal wordt afgezet in Eudendrium takjes. Exemplaren die zich voeden met E. album zetten hun eieren op zowel hard als zacht substraat af in de directe nabijheid van het voedsel. | | Wereldwijd komt de soort voor langs de kust van Noord-oost Amerika,
Groenland, IJsland en van Noord-Noorwegen tot aan de Golf van Biskaje. In
Nederland algemeen in de Oosterschelde en in
de monding van de Westerschelde. Sinds 1996 wordt hij ook in de
Grevelingen waargenomen. Hij is zeldzaam in het westelijk Waddengebied.
Slakken met groen of geel gekleurde papillen zijn uitsluitend op
Walcheren waargenomen. Zij voeden zich specifiek met E. album.
verspreidingsatlas: Link | Op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ongeveer 10 m. diepte. De soort is vrijwel altijd op zijn voedselsoort te vinden. De Slanke waaierslak leeft van hydropoliepen van het geslacht Eudendrium, zoals E. arbuscula en E. album. Soms, in het najaar, zijn ook dieren aangetroffen op Haringgraat Halecium halecinum. Afhankelijk van de voedselsoort heeft de Slanke waaierslak een typische kleur. Wordt E. arbuscula gegeten is de papil inhoud fel rood. Eten ze E. album
dan is de papilinhoud geel tot groen. Dit kleurverschil noemen we
ecofenotypische variatie. Het wordt bepaald door de omgeving en het
gedrag van het dier en niet door de genetische code. | De soort wordt vooral in de winter en het voorjaar gevonden (vanaf eind december tot juli). Incidenteel ook in het najaar (november). | 1048134 | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |