|
Zoekbeeld:Mariene vissoort (zeevis). Slanke platte bodemvis met grote vinnen. Tot
12 (vrouwtje) en 7 cm (mannetje). Oranjebruin, buik lichter. Rug en
flanken met bruine dwarsbande. Vooral in de paaitijd bij mannetjes op de
vinnen donkeromrande, gele en blauwe golvende vlekken en banden in een
gerasterd streeppatroon. Vrouwtjes minder kleurig maar eveneens met
schuine strepen. De kop is groot, onderaan afgeplat, met een snuitlengte
van anderhalf keer de oogdiameter. Voorste rugvin met 4 stevige
vinstralen, klein bij vrouwtjes, langer bij mannetjes, maar altijd
korter dan bij de (geeone) Pitvis. Op de kieuwdeksels 3 kleine,
achterwaarts gerichte stekels. Kenmerken:Afmetingen: Tot 12 (vrouwtje) en 7 cm (mannetje).
Kleur: Bruinoranje lichaam met een vuilwitte buik. De rug heeft bruine zadelvormige, donkeromrande vlekken. De flanken hebben lichtblauwe vlekken. Mannetjes hebben, vooral in de paaitijd, op de vinnen langwerpige, donkeromrande, geelgouden en lichtblauwe iriserende golvende vlekken en kleurbanden. Hier en daar komen ook witte donkere en lichte stippen voor. Vooral op de tweede rugvin, maar ook op de anaalvin en andere vinnen vormen de vlekken een gerasterd streeppatroon. Bij vrouwtjes zijn eveneens schuine strepen waarneembaar, maar deze zijn minder kleurig.
Vorm: Slanke vis met opvallend grote vinnen, een duidelijke zijlijn en een grotere, onderaan afgeplatte, driehoekige kop met hoogliggende ogen. De snuitlengte is hoogstens anderhalf keer zo lang als de oogdiameter. Er is een kleine uitstulpbare bek.
Vinnen: Voorste rugvin klein bij vrouwtjes, langer bij mannetjes, maar veel minder hoog dan bij de Pitvis. Staartvin waaiervormig, buikvinnen vóór de borstvinnen.
Nadere kenmerken: Kieuwdeksels met drie stevige stekels, die omhoog of naar achteren gericht staan, maar nooit naar de bek toe. Geen kieuwspleet maar een kieuwopening boven in de kop. Vinstralen: eerste rugvin met 4 in lengte verschillende harde stekels, tweede met 10 zachte vinstralen, anaalvin met 8-10 vinstralen. Te verwarren met:De (gewone) Pitvis, Callionymus lyra. Deze wordt veel groter (mannetjes tot circa 30 cm, vrouwtjes tot 20 cm). De snuit van de Pitvis is veel langer, tot driemaal de lengte van de oogdiameter, die van de Rasterpitvis is hoogstens anderhalf keer zo lang. Bovendien heeft de (gewone) Pitvis op het kieuwdeksel 4 stekels, waarvan er een naar de bek toe is gericht. Areaal en verspreiding:Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf Noorwegen, via het Kattegat, de Noordzee en rondom de Britse eilanden, langs de Franse Atlantische kust en die van het Iberisch schiereiland tot Marokko en de Azoren. In de Middelllandse Zee niet verder dan Malaga. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen. Habitat en ecologie:De rasterpitvis is een zout- en brakwatervis. De dieren zijn te vinden in estuaria, lagunes en brakke wateren. Ook regelmatig in getijdestromen en zachtstromend water. Ze leven vaak op een zachte, mar soms ook op een hardere ondergrond op diepten vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot circa 40 meter (maximaal 110 m). Het meest in Zeeland en in de open Noordzee. Soms nabij wrakken. De paaitijd valt tussen april-september. De bevruchte eieren komen zwevend in het water tot ontwikkeling. Het voedsel betaat uit wormen en kreeftachtigen. Literatuur:
-
Nijssen, H., 2010. Zeevissen.
KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces
(Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Auteurs:Niels Schrieken (okt, 2016); [IvL/RHB nov 2018]
Aphia ID:126795 Gebied:Nederland Biotoop:Zoutwater Project:MOO Gerelateerde soorten:Pitvis
Rasterpitvis
| |