Brakwatergrondel
Pomatoschistus microps
|
Brakwatergrondel
Pomatoschistus microps
Zeevis. Ook (vooral) in brak water, soms bijna zoet. Tot 7 cm. kleine grondelsoort.
Zandkleurig tot grijs, flanken met donkere vlekjes. Bovenkant kop tot de
eerste rugvin glad. Driehoekige donkere vlek op de basis van de
borstvinnen. Donkere band over de basis van de staartvin. Borstvinnen
met zwarte, driehoekige vlek.
Item 1 of 0
| Brakwatergrondel | Pomatoschistus microps | | Zeevis. Ook (vooral) in brak water, soms bijna zoet. Tot 7 cm. kleine grondelsoort.
Zandkleurig tot grijs, flanken met donkere vlekjes. Bovenkant kop tot de
eerste rugvin glad. Driehoekige donkere vlek op de basis van de
borstvinnen. Donkere band over de basis van de staartvin. Borstvinnen
met zwarte, driehoekige vlek. | Afmeting: Lengte tot 7 cm.
Kleur: Zandkleurig tot grijs, met zwarte vlekjes op de flanken en een donkere vlek op de basis van de borstvinnen. Over de basis van de staartvin loopt een donkere band.
Vorm: Grondelachtig lichaam met bredere kop met sikke lippen en de ogen hoog in de kop geplaatst. Bovenkant van de kop tot eerste rugvinstraal glad, schubloos.
Vinnen: Twee rugvinnen gescheiden van elkaar. Buikvinnen vergroeid tot zuignap, waarmee ze zich kunnen vastklemmen. | In Nederland lange tijd algemeen in de Waddenzee. Mogelijk afgenomen, aanvullende data zijn gewenst. | N-Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee. Vooral regelmatig voorkomend in Brakwatergebieden (o.a. in het Noordzeekanaal). | Brakwatergrondels zijn bodembewoners. Ze leven vooral in stroomgeulen. Ze kunnen schommelingen in temperatuur en vooral zoutgehalte goed verdragen en komen vooral in brak water voor. Daar o.a. samen met Zwarte grondel en Dikkopje. Het voedsel bestaat uit diverse kleinere bodemorganismen, o.a. wormen en kleine kreeftachtigen. | Elders (Ierse Zee) trekken de dieren als de temperaturen beneden 5º C komen zeewaarts. | 126927 | Nederland | Brakwater | MOO |
Glasgrondel
Aphia minuta
|
Glasgrondel
Aphia minuta
Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige, slanke grondelsoort. tot 6 cm. Kenmerkend is het kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Kop vrij klein, bek bovenstandig. Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Borst-en staartvin Ovaal afgerond. Minder bodemgebonden maar vrijzwemmend, vaak in groepjes. Vrij algemeen in met name Zeeland.
Item 1 of 0
| Glasgrondel | Aphia minuta | | Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige, slanke grondelsoort. tot 6 cm. Kenmerkend is het kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Kop vrij klein, bek bovenstandig. Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Borst-en staartvin Ovaal afgerond. Minder bodemgebonden maar vrijzwemmend, vaak in groepjes. Vrij algemeen in met name Zeeland. | Afmetingen: 4-5 (tot 6) cm.
Kleur: Kenmerkend is het merendeels kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Die laatste heeft de vorm van een soort oliedruppel. Alleen op de rug en kop zijn soms vage bruine vlekjes zichtbaar. Ook de vinnen zijn vrijwel geheel doorschijnend.
Vorm: Langwerpige, slanke grondelsoort. De kop is vrij klein, met een duidelijke brede, bovenstandige bek met dikke lippen. De schubben laten zeer snel los.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Tweede rugvin en anaalvin ongeveer identiek qua vorm en plaatsing op het lichaam. De borstvin is ovaal afgerond, de staartvin eveneens. Borstvinnen zoals bij alle grondels met elkaar vergroeid, zij het een minder opvallende zuignap vormend. (hetgeen vermoedelijk met het meer vrijzwemmende levenswijze te maken heeft).
Vinstralen: de eerste rugvin heeft 4-5 harde vinstralen, de tweede 1 stevige en 10-12 zachte. De anaalvin heeft 11-13 zachtere vinstralen. | | Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf Noorwegen, de Oostzee, rondom de Britse eilanden, via de Noordzee langs de Atlantische kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal tot Marokko. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Vroeger zeldzaam in onze wateren en op de Rode Lijst. Inmiddels vrij algemeen in de Zeeuwse wateren en het Noordzeekanaal. | Glasgrondels leven in kleine groepjes (soms grotere scholen) langs de kust en in zeearmen. Meestal in ondiep, vooral wat kalmer water. Zo zijn ze regelmatig aanwezig in brakke binnenwateren. In de open Noordzee kunnen ze echter tot diepten van circa 80 meter voorkomen. Ze zijn aanzienlijk minder bodemgebonden dan de meeste andere grondelsoorten. Hierdoor, en omdat ze door hun transparantie moeilijk zichtbaar zijn, worden ze vrij weinig waargenomen. 's Nachts zweven ze duttend dichter bij de bodem. De paaitijd valt in de zomer. De eieren worden vaak op beschutte plaatsen afgezet, vaak in lege schelpen. Het voedsel bestaat uit kleine organismen, waaronder kleine kreeftachtigen als roeipootkreeftjes, aasgarnalen en larven van onder andere zeepokken en vissen. Maar ook algen schijnen soms gegeten te worden. | | 126868 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Puitaal
Zoarces viviparus
|
Puitaal
Zoarces viviparus
Zeevis. Ook in brak water. Tot 50 cm, meestal kleiner. Zandkleurig
bruin, grijs of groen, met donkere vlekken. Langgerekte
slangachtige soort met zeer kleine
schubben en slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen. De lange
rug- en anaalvin lopen door in de staartvin. De soort is
eierlevendbarend: de bevruchte eitjes worden inwendig ontwikkeld en de
jonge visjes worden uitgebroed ter wereld gebracht. Vrij algemeen langs de hele kust. Litoraal, sublitoraal, tot ca 20 m.
Item 1 of 0
| Puitaal | Zoarces viviparus | | Zeevis. Ook in brak water. Tot 50 cm, meestal kleiner. Zandkleurig
bruin, grijs of groen, met donkere vlekken. Langgerekte
slangachtige soort met zeer kleine
schubben en slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen. De lange
rug- en anaalvin lopen door in de staartvin. De soort is
eierlevendbarend: de bevruchte eitjes worden inwendig ontwikkeld en de
jonge visjes worden uitgebroed ter wereld gebracht. Vrij algemeen langs de hele kust. Litoraal, sublitoraal, tot ca 20 m. | Afmeting: Tot 50 cm, meestal kleiner.
Kleur: Zandkleurig bruin, grijs of groen, met een vlekkenpatroon dat doorgaat in de lange rugvin.
Vorm: Langgerekte slangachtige bodemvis. Achterzijde loopt uit in punt. Zeer kleine schubben en een verder slijmerige huid. Kop met dikke, vlezige lippen.
Vinnen: Lange rug- en anaalvin doorlopend in de staartvin. Grote ronde borstvinnen. Buikvinnen klein en zwak ontwikkeld, geplaatst voor de borstvinnen.
Overig: Wervels/graten groen (maar niet giftig). | | Noordoost-Atlantische Oceaan, Witte Zee, Barentszzee, Schotse oostkust, Ierse Zee, Orkney- en Shetland-eilanden, Oostzee, Noordzee. In Nederland vrij algemeen in de Noordzee langs de kust, in het Waddengebied en in Zeeland. Wordt echter zeldzamer mogelijk door de klimaatverandering. | Puitalen leven in kustwateren tussen wieren en op zand- en modderbodems in zout en brak water en in riviermondingen.
Het meest tussen de 2 en 20 meter (tot ca 40 m). De dieren loeren op prooi tussen zeewier of stenen. De soort kan, verblijvend tussen nat wier e.d. tegen korte perioden van droogvallen in het litoraal en is in staat adem te
halen op het land. Het voedsel bestaat uit slakken, kreeftachtigen, muggenlarven,
eieren en kleinere vissen. De dieren zijn ovovivipaar (levendbarend): de bevruchte eitjes komen inwendig tot ontwikkeling. Na ca 120 dagen worden tussen de 25
en 400 jongen ter wereld gebracht, die bij de geboorte 4 cm lang zijn. Deze jongen lijken wel wat op glasaaltjes. | | 127123 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Tweevlekgrondel
Gobiusculus flavescens
|
Tweevlekgrondel
Gobiusculus flavescens
Zeevis. Ook in brak water. Lichaam tot 6 cm, grondelvormig. Twee rugvinnen, buikvinnen vergroeid tot zuignap. Lichtbruin met een donkere rug en een zwarte vlek op de staart. Mannetjes hebben nog een zwarte vlek onder de eerste rugvin, direct achter de borstvin en een blauw iriserend vlekkenpatroon op flanken en rugvinnen. Soms roodachtig op kieuwdeksel, borstvinnen en kop. Vrij zwemmende grondelsoort, vaak in scholen. Wordt ook staartvlekgrondel of blonde grondel genoemd
Item 1 of 0
| Tweevlekgrondel | Gobiusculus flavescens | | Zeevis. Ook in brak water. Lichaam tot 6 cm, grondelvormig. Twee rugvinnen, buikvinnen vergroeid tot zuignap. Lichtbruin met een donkere rug en een zwarte vlek op de staart. Mannetjes hebben nog een zwarte vlek onder de eerste rugvin, direct achter de borstvin en een blauw iriserend vlekkenpatroon op flanken en rugvinnen. Soms roodachtig op kieuwdeksel, borstvinnen en kop. Vrij zwemmende grondelsoort, vaak in scholen. Wordt ook staartvlekgrondel of blonde grondel genoemd | Afmeting: lengte tot 6 cm, meestal kleiner.
Kleur: Licht bruinachtig. De rug is donker met een zwarte vlek op de staart. Mannetjes hebben een blauw iriserend vlekkenpatroon op de flanken en op de rugvinnen, met soms ook rode vlekken rond het kieuwdeksel, de borstvinnen en de kop. Mannetjes hebben tevens een tweede zwarte vlek onder de eerste rugvin, gelijk achter de borstvin.
Vorm: Het lichaam heeft de typische 'grondelvorm': een brede kop met dikke lippen en wangen, de ogen staan hoog
op de kop ingeplant.
Vinnen: Twee gescheiden rugvinnen en een vlagvormige staart. De buikvinnen zijn vergroeid tot zuignap. | | Oost-Atlantische Oceaan van Noorwegen en de Oostzee tot aan Spanje. Oorspronkelijk niet in Nederland. Sinds ongeveer 2004 steeds regelmatiger waargenomen in de Zeeuwse wateren. | Tweevlekgrondels zijn in tegenstelling tot diverse andere grondelsoorten geen typische bodemvissen. Ze leven vrijzwemmend in scholen dicht langs de kant, tot in de getijdenzone en zelfs in rotspoeltjes. Ze geven een voorkeur aan kalmer water met een dichte wierbegroeiing. Meestal tussen 1 en 20 meter. Het voedsel bestaat uit dierlijk plankton, met name kreeftachtigen en wormachtigen (o.a. pijlwormen). Paaitijd: ongeveer tussen maart-augustus, vooral in de zomermaanden. Mannetjes maken een nest, meestal onder een steen, waarin het vrouwtje de eieren legt. Vervolgens worden de eieren fanatiek bewaakt door het mannetje (broedzorg). Na de voortplantingsperiode sterven de ouderdieren gewoonlijk. | | 126898 | Nederland | Zoutwater | MOO |