|
Zoekbeeld:Tweekleppige
uit brak tot bijna zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 23 mm. Bruin met
soms met een vage tekening van dwars verlopende zigzagstrepen. Opperhuid
vezelig, zwartbruin. Binnenzijde lichtblauw of grijswit. Matig stevige,
langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gebogen. Onder het septum aan
de binnenzijde van de schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. Hecht zich met
byssusdraden aan hard substraat. O.a. in het Noordzeekanaal. Kenmerken:Afmetingen: Tot 23 mm.
Schelpkleur: Bruin, met soms een vage kleurtekening van dwars verlopende
zigzagstrepen of vanuit de top stralende lengtebanden. Binnenzijde
lichtblauw of grijswit. Opperhuid stevig, zwartbruin.
Schelpvorm: Matig stevige, langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede regelmatig gebogen.
Slot: Geen echte slottanden. Onder het septum aan de binnenzijde van de
schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. Te verwarren met:Driehoeksmossel en Mossel
die samen met de Brakwatermossel kunnen voorkomen. Door het kleine uitsteeksel onder het septum aan de binnenzijde van de
schelp goed te onderscheiden. Areaal en verspreiding:Van oorsprong uit Amerika afkomstige exoot. De eerste melding in Europa komt uit België (1835), de eerste Nederlandse uit 1895. Na de afsluiting van de Zuiderzee (1932) verdwenen veel populaties. Momenteel vooral algemeen in het Noordzeekanaal.
(Zie verder bij Opmerkingen: Extra gegevens bij exoten). Habitat en ecologie:In zwak brakke en brakke grote binnenwateren. Niet in plasjes en sloten. Bij voorkeur in oligohaliene wateren met een zoutgehalte van 2-9‰. Tijdelijk lagere of hogere waarden worden overleefd (euryhaliene soort). Zelden of nooit in estuaria. De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat (stenen, houten beschoeiingen). Plaatselijk algemeen op kanaaloevers, vanaf iets beneden het wateroppervlak tot enkele meters diep. In het Noordzeekanaal vooral op 4-5 m diepte en dieper (tot 10 m). Daar vaak in hoge dichtheden. Het zijn filteraars. Voortplanting in de zomermaanden. De dieren zijn van van gescheiden geslacht. Eieren en zaadcellen worden vrij in het water geloosd. Leeftijd tot ca. 4 jaar Trends:Op basis van 10 x 10 km-hokken is het areaal gehalveerd ten opzichte van vroeger. Literatuur:Benthem Jutting, W.S.S. van, 1943. Mollusca (I) C. Lamellibranchiata. Fauna
van Nederland, afl. XII. 1-477. In: Fauna van Nederland, red.: L.F. de
Beaufort, P.N. van Kampen, E.D. van Oort, H.C. Redeke & W. Roepke.
Uitgeverij: A.W. Sijthoff, Leiden. Sijthof, Leiden 477 p.
Dorsman, L. & Iz.A.J. De Wilde, 1929. De land- en
zoetwatermollusken van Nederland. Hun bouw, levensgewoonten en een beschrijving
der soorten. Nederlandsche Natuurhistorische vereeniging No.3. Wolters,
Groningen.
Gittenberger, E., A.W. Janssen ,
W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & G.A. Peeters,
1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit
zoet en brak water. - Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch Museum
Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. 288 pp.
Kuiper, W., 2000. De weekdieren van de Nederlandse
brakwatergebieden (Mollusca). Nederlandse Faunistische Mededelingen 12: 41-120.
Maitland, R.T., 1897. Dreissenia cochleata in de Amstel. Tijdschrift der Ned.
Dierk. Vereeniging (2) vol. 5. Versl. v/d verg., LXXXV.
Rajagopal S., G. van der velde, H.A. Jenner, 1995.
Aangroeibestrijding van de brakwatermossel Mytilopsis leucophaeata bij de
kerncentrales Hemweg en Velsen. Deel 1: Biologie en klepbewegingsgedrag met
behulp van de MosselMonitor. KEMA-rapport 1995:1-56.
Therriault, T.W., M.F. Docker, M.I. Orlova, D.D. Heath,
and H.J. MacIsaac. 2004. Molecular resolution of the family Dreissenidae
(Mollusca: Bivalvia) with emphasis on Ponto-Caspian species, including first
report of Mytilopsis leucophaeata in the Black Sea Basin. Molecular
Phylogenetics and Evolution 30:479-489.
Verween, A.,M. Vincx and S. Degraer, 2009. Seasonal
variation in gametogenesis and spawning of Mytilopsis leucophaeata, an invasive
bivalve in Europe. Journal of Molluscan Studies 75: 307–310.
Auteurs:
I. van Lente (feb & okt 2014)
NadereInformatie:[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014 (© ANEMOON) ]
Status in Nederland
Een reeds
gevestigde, locaal voorkomende, in potentie invasieve soort.
Oorsprong
en introductie
Gebied van oorsprong: N. Amerika (oostkust New, England, USA tot Mexico), Afrika.
Leefwijze:
Mariene habitats op hard substraat, Estuaria en brakwatergebieden. De dieren
leven vastgehecht met byssusdraden op stenen e.d.
Introductie en -wijze: Eerste melding in 1897. De soort is al lang geleden ingevoerd
(het is een van de vroege kolonisten)
en de soort leefde in delen
van de voormalige Zuiderzee. De dieren werden mogelijk via de scheepvaart verspreid. Waarnemingen
uit andere provincies zijn lokaal. Autochtoon bekend uit Friesland, Gelderland, Groningen, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland.
Er zijn ook enkele waarnemingen uit vrijwel
zoet water uit de grote rivieren.
Impact
Belangrijkste
factoren: (voedsel-
en ruimte-)concurrentie.
Ecologische impact: De Brakwatermossel komt soms massaal
voor in de bovenste meters van kanalen en dergelijke (tussen 15,000 en 28,000 exemplaren
per vierkante meter in nieuw gekoloniseerde gebieden: Verween et al. 2009). De
soort maakt onderdeel uit van de ‘fouling-community’ op scheepsrompen en
bouwwerken. Enige ruimteconcurrentie en misschien ook voedselconcurrentie met
andere soorten (weekdieren en andere organismen) is mogelijk. Er wordt een aangroeilaag
gevormd waarop en -tussen zich weer andere soorten vestigen. Dergelijke
aangroeilagen produceren organisch afval en kunnen zowel in positieve als in
negatieve zin veranderingen in het milieu tot stand brengen. De Brakwatermossel
wordt door diverse diersooren, waaronder vogels, gegeten.
Eventuele economische impact: De Brakwatermossel kan masssaal optreden en daardoor als
foulingspecies in- en uitstroompijpen van o.a. electriciteitsscentrales verstoppen
(Rajagopal, Van der Velde & Jenner, 1995; Verween et al., 2005). Aangroei
aan scheepswanden en andere door de mens gemaakte bouwwerken kunnen eveneens
tot problemen leiden en economische impact hebben.
Mate van invasiviteit
De Brakwatermossel heeft een vrij brede ecological
tolerantie en leeft zowel in vrijwel tot geheel zoet water als in oligohaliene
habitats. Het zijn filteraars die zich met een brede range aan
voedselsoorten voeden. Ze groeien snel, hebben een hoge reproductie en leven
ten minste vier jaar. Er is een vrij lang zwemmend larvenstadium (tot vier
weken), hetgeen bij de verspreiding een belangrijke rol speelt. In Nederland (en
daar buiten) vindt verspreiding door larven plaats op min of meer natuurlijke wijze, via met elkaar verbonden
waterwegen, via ballastwater en
als aangroei aan de wand van schepen en ander drijvend materiaal.
Verspreiding en -snelheid
De eerste melding in Europa komt uit
België (1835). Daarna in brakke wateren in Duitsland, Nederland, Frankrijk,
Engeland, Spanje, Zwarte Zee en Oostzee. Ook in Brazilië. De verspreiding heeft
vrijwel zeker plaatsgevonden via ballastwater van schepen, latere lokale
verspreiding ook als aangroei aan scheepsrompen. De eerste Nederlandse melding stamt uit 1895
uit de Amstel (Maitland, 1897). Na de afsluiting van de Zuiderzee (1932)
verdwenen veel populaties. Momenteel algemeen in het Noordzeekanaal.
Daarnaast o.a. bekend uit Groningen (Delfzijl, Termunterzijl, Weiwerd),
Friesland (Harlingen), Noordzeekanaal en het Kanaal Gent-Terneuzen. In het
oosten van de Westerschelde eenmaal waargenomen bij Rilland, evenals in
binnendijks water bij Den Helder. Ook
bekend uit de rivieren Rijn, Lek, Waal, Amstel). Aphia ID:156887 Gebied:Nederland Biotoop:Brakwater Project:ANM|Exoten Gerelateerde soorten:Driehoeksmossel
Brakwatermossel
Paling
Quaggamossel
| |