Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis
/Dunne%20parelmoerneut_Ennucula%20tenuis_Maarten%20Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis
<p>Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft
ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de
bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een
taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.</p>
Lees verder...
| Dunne parelmoerneut | Ennucula tenuis | Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft
ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de
bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een
taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan. | Afmeting: 6 x 5 mm.
Schelpkleur: Variërend van grijsgroen of grijsbruin tot donker bruin (opperhuid). Schelpjes zelf zijn lichter, crèmewit.
Schelpvorm: De schelpjes zijn dunwandig en hebben een glanzend oppervlak, Wanneer de achterkant verticaal wordt gehouden, is de bovenkant boven het horizontale vlak gebogen. Het maantje is lancetvormig.
Sculptuur: Concentrische groeilijnen worden gekruist door alleen microscopisch waarneembare radiaire lijntjes.
Slot: Het slot heeft 16-18 tandjes in de voorste groep en 6-10 in de achterste.
Binnenzijde schelp: Glanzend (iriserend) parelmoer. De onderrand van de schelp is glad, ongecreneleerd. Geen mantelbocht.
| Door toename van de onderzoeksinspanning is het aantal 10 x 10
km hokken toegenomen, maar de kans de soort aan te treffen in een
bodemmonster is in de periode 1960-2010 sterk afgenomen. | Wijd verspreid op het noordelijk halfrond, langs
de gehele Europese Atlantische kust en in de Middellandse Zee. Elders onder
meer langs de Noord-Amerikaanse oost- en westkust en verder vanaf de
Beringstraat tot aan Japan.
In het Nederlandse Noordzeegebied
voornamelijk bekend van de Oestergronden, het Friese Front en enkele
verspreide vindplaatsen rond de Klaverbank en in het offshore-gebied bij
Texel.
Op het strand: Van het strand, ook van de
Waddeneilanden, zijn nog geen schelpen gemeld. Meldingen uit Zeeland hebben alle betrekking op fossiel materiaal. | Mariene soort. Voornamelijk ingegraven in slibhoudende bodems. De dieren zijn 'selective depositfeeders’, ze verzamelen hun voedsel door met de tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment te verzamelen en naar de mond te transporteren. Dit in tegenstelling tot veel andere tweekleppigen, die de al dan niet in sifonen uitgegroeide in- en uitstroomopeningen van de mantel gebruiken om water met voedseldeeltjes aan te zuigen en dat via de kieuwen uit te zeven (filteraars). Omdat echte sifonen ontbreken, wordt bij Nuculidae een waterstroom door de hele mantelholte geleid door een wapperende beweging van de franjebanden langsde mantelflappen, de mantelranden en de kieuwen.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting vindt plaats via de waterkolom in zomer en najaar. Ze kunnen minstens 3 jaar worden. | | 140584 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella
/Dunschalig%20zeeklitschelpje_Tellimya%20tenella.M.Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella
Mariene
tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en
iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen
zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit. De
umbo’s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer
tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort
leeft in associatie met de in de bodem ingegraven
Modderzeeklit
Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.
Lees verder...
| Dunschalig zeeklitschelpje | Tellimya tenella | Mariene
tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en
iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen
zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit. De
umbo’s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer
tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort
leeft in associatie met de in de bodem ingegraven
Modderzeeklit
Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend. | Afmetingen:
L. tot 5 mm, H. tot 3 mm.
Schelpkleur: Verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets
transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn
doorgaans ondoorschijnend en crèmewit.
Schelpvorm: De kleppen zijn minder bol dan bij het Ovale zeeklitschelpje en ook duidelijk minder langgerekt.
Sculptuur: Het oppervlak van de schelp is glad met fijne groeilijnen.
Slot: De rechterklep heeft een cardinale tand, de linker een laterale tand die voor het midden ligt
Binnenzijde schelp: 2 spierindruksels. Geen mantelbocht.
Dier: Als bij het Ovale zeeklitschelpje, de mantel heeft
echter relatief weinig papil- of franjevormige tentakels. Er is een
grote lange instroomsifo aan de bovenzijde en een korte uitstroomsifo
aan de onderzijde. Lichaamskleur witachtig. | | Zowel de
Modderzeeklit als het ‘Dunschalige zeeklitschelpje’
hebben een
boreale verspreiding en zijn aangetroffen van Noord-
Noorwegen tot
in het Kattegat en op de hier op kaart weergegeven vindplaatsen.
De meest
westelijke vindplaats bevindt zich op de Porcupine Bank ten
westen van
Ierland. Ook rond de Britse Eilanden aangetroffen, maar niet ten
zuiden
daarvan. De dieren leven vooral op diepten tussen 17 en 750 m. Minder dan 5%
kwam van
diepten beneden de 150 m. In het Nederlandse deel van de Noordzee
kan de
Modderzeeklit worden gevonden op een verspreid aantal locaties in de
Oestergronden.
Omdat deze tweekleppige alleen wordt gevonden
op plaatsen
waar deze zee-egel leeft, blijft de verspreiding ook beperkt tot
die locaties.
Alle waarnemingen zijn van recente datum. Voor het eerst waargenomen
in 1991.
Daarna in diverse hokken aangetroffen, alle gelegen op of rond
de
Oestergronden.
Op het strand: Nog niet gemeld. | De soort
leeft in associatie met de in de bodem ingegraven
Modderzeeklit
Brissopsis lyrifera. Deze soort, die verwant is aan de (gewone)
Zeeklit, komt
voor op enige afstand van de kust op slibrijke bodems of klei. Op één
zee-egel kunnen meerdere zeeklitschelpjes voorkomen. Van de leefwijze is
verder niet
veel bekend. De dieren zijn hermafrodiet
en de
eieren in de kieuwen bewaard, waar de larven ook gedurende
de eerste
levensstadia verblijven. | | 152397 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | ANM |
Dwergbolk
Trisopterus minutus
/1_Dwergbolk_Trisopterus%20minutus_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Dwergbolk
Trisopterus minutus
Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder,
buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven
de basis van de
borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin.
Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste
anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op
zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in
kleine scholen.
Lees verder...
| Dwergbolk | Trisopterus minutus | Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder,
buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven
de basis van de
borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin.
Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste
anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op
zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in
kleine scholen. | Afmetingen: Lengte tot 30 cm, meestal kleiner.
Kleur: Egaal geelbruin, enigszins donkerder op de rug
en lichter bij de buik, maar zonder band- of streeppatronen. Een kleine zwarte stip aan de bovenkant van de basis van de
borstvinnen.
Vorm: Iets onderstandige bek met duidelijke baarddraad onder de kin.
Vinnen: De Dwergbolk heeft drie vinnen op de rug. en twee (niet met elkaar vergroeide) anaalvinnen. De voorste rugvin loopt minder sterk uit in een stekelvorm. De voorzijde van de eerste anaalvin begint net achter de eerste rugvin. | | Noordoost- en Noordwest-Atlantische Oceaan, Kattegat, Noordzee en Middellandse
Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen, maar vooral jonge exemplaren. Niet in grote aantallen. In de Noordzee vaak bij wrakken. In Zeeland langs rotsachtige kusten. | Dwergbolken leven in kleinere scholen op zandbodems, mar vaak nabij hard substraat (stenen, wrakken). Ook dichter bij de kust en in de Zeeuwse wateren. Leeft steeds nabij de bodem op diepten tussen 5 en 250 meter. Paait in de wintermaanden. Het voedsel bestaat uit kleinere bodemorganismen, maar ook uit vrijzwemmende kreeftachtigen en kleine vissen. | | 126446 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus
/Dwergbot_PhrynorhombusNorvegicus(Uit%20Gervais1877).jpg)
Lees verder...
|
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus
Mariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid.
Lees verder...
| Dwergbot | Phrynorhombus norvegicus | Mariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid. | Afmetingen: Gemiddeld nog geen 10 cm (maximaal 12 cm).
Kleur: Gekleurde linkerkant lichtbruin of geelachtig met geelbruine tot roodbruine, vaak kommavormige, onregelmatige vlekken, die vaak in dwarsverband staan. Ook rozerode of oranje ronde vlekken kunnen in het patroon voorkomen. In rotsachtige gebieden passen de dieren zich goed aan aan een rotsachtige ondergrond begroeid met roodalgen. Het oppervlak van de vis kan ook begroeid raken met andere organismen. Rechterzijde (blinde onderzijde) witachtig, maar wel met een zichtbare zijlijn.
Vorm: Platvis met ogen op de linkerzijde. Zeer kleine, langwerpige soort. Het oppervlak is bedekt met grove schubben. De randen van de schubben zijn getand, daardoor voelt de vis ruw aan.
Vinnen: De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn in feite niet met elkaar vergroeid. Rug- en anaalvin lopen rond de staartwortel uit in een soort lobben. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf het arctisch gebied (Moermansk), zuidwaards via Noorwegen en IJsland, de Britse eilanden, de Noordzee (nu en dan in Skagerrak en Kattegat), tot aan de Golf van Biskaje. Langs de Nederlandse kust zeldzaam. | Leeft op stenige bodems op een diepte van 20-170 meter. Gewoonlijk alleen onder puur mariene omstandigheden. Leeft voornamelijk op stenige bodems. De dieren kunnen zich met hun vinnen stevig aan hard substraat hechten en zo ook op de verticale zijden van rotsen en stenen voorkomen. Het voedsel bestaat vooral uit kreeftachtigen en wormen. De paaitijd valt tussen april en juli. De eieren leven ongeveer een week vrij zwevend in het water. De vislarven brengen eveneens eerst een periode zwevend in het water door, waarna ze bij een lengte van circa 10-13 mm tot kleine platvis transformeren en dan naar de bodem afzakken. | | 127147 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua
/Dwergdrijfhorentje_PusiIina%20inconspicua.jpg)
Lees verder...
|
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua
Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met duidelijk
donkerrood
of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6
matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak
verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu
en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige
spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en smal, met 1
achtervoettentakel. Lichaamskleur crèmewit of grijswit. Op wieren en/of
hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt
veel vers/levend aan.
Lees verder...
| Dwerg-drijfhorentje | Pusillina inconspicua | Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met duidelijk
donkerrood
of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6
matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak
verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu
en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige
spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en smal, met 1
achtervoettentakel. Lichaamskleur crèmewit of grijswit. Op wieren en/of
hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt
veel vers/levend aan. | Afmetingen: H. tot 3 mm, B. tot 2 mm.
Schelpkleur: Glasachtig
doorschijnend,
crèmewit of bleekwit, met een duidelijk herkenbaar
donkerrood
of paars topje.
Schelpvorm: Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met een
variabele vorm en 4-6 matig bolle windingen. De top is spits, de
mondopening hoekig tot bijna vierkant. Buitenlip vaak verdikt. Een navel
ontbreekt of is nauw.
Sculptuur: Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu en dan ook bredere) verticale ribjes. Soms onregelmatige spiraallijntjes.
Dier:
Koptentakels lang en dun, ogen op duidelijke
verdikking
aan de basis. Voet kort en vrij smal, met een enkele, lange
slanke
achtervoettentakel op het uiteinde. Lichaamskleur crèmewit of grijswit,
met vale gele
vlekken. | | Van het
Arctisch Gebied en de Oostzee tot de Azoren en
de
Middellandse Zee. In Nederland autochtoon bekend uit de Oosterschelde,
waar de soort
in 1989 en 1990 meerdere keren is aangetroffen op de duiklocatie
‘Weldamse
weg’ op Obelia spec. De soort is nog maar
weinig levend
gemeld, vermoedelijk vanwege de geringe afmetingen, de gelijkenis
met kleine
huisjes van Wadslakje Peringia ulvae en het feit dat de soort vrij
lastig
te herkennen
is. Ook bij Noordzeebemonsteringen zelden gevonden.
Op het strand: De dieren moeten in redelijke
aantallen
voorkomen in het sublitoraal, gezien de regelmaat waarmee vaak aanzienlijke aantallen
huisjes met
vleesresten,
operculum en
nog levende dieren aanspoelen in zeer fijn aanspoelsel op het strand. Mogelijk leven ze op organismen als
hydropoliepen. | In het litoraal en (vooral) sublitoraal van rots- en zandkusten. Aangetroffen tot diepten van ruim 100 m. O.a. levend tussen roodwieren op hard substraat. Hoogstwaarschijnlijk echter ook tussen andere organismen, zoals hydropoliepen. Het voedsel bestaat onder andere uit diatomeeën, algen en detritus. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De mannetjes zijn vaak iets kleiner. Voortplanting in noordelijker streken aan het einde van de zomer, in zuidelijker gebieden al eerder. Eieren afgezet in lensvormige eicapsules op divers substraat. Leeftijd: vermoedelijk eenjarig. | | 141334 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
/Dwerginktvis_Sepiola-atlantica_Bergsche-Diepsluis_08052014_Jan-Plukkel_900.png)
Lees verder...
|
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>
Lees verder...
| Dwerginktvis | Sepiola atlantica | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig
transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan
de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5
paar armen, waarvan één paar
langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin.
Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen). |
Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur: Het lichaam is melkachtig
transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in
grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar
langer is.
Armen: De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en
wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij
het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening
van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp: een skelet ontbreekt. Het dier bezit
alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild
bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich
kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer
tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een
goede plek om te zoeken.
| | Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld. | Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt. | | 141454 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
/Dwerg-pijlinktvis_Allotheutis%20subulata%20vrouw-%20Floor%20Driessen2.jpg)
Lees verder...
|
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.
Lees verder...
| Dwerg-pijlinktvis | Alloteuthis subulata | Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17
cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde
chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen
zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine
zuignapjes. Vinnen beginnend
op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius
(schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine
zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel. | Afmetingen: Mantellengte bij mannetjes tot 14, bij vrouwtjes tot 12 cm. Lengte hele dier: tot 20 (man) tot 17 cm (vrouw)
Lichaamskleur: Variërend van vuilwit tot bruinrood, de
typischekleurschakeringen van een kustbewoner die zich goed aan de
achtergrond kanaanpassen. De vele kleine en grote chromatoforen zijn
zeer regelmatig over hetlichaam verdeeld.
Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig, uitlopend in een punt. Bij het mannetje is die zeer scherp. De mantelrand steekt aan de rugzijde in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen twee rijen zuignapjes. De lepels aan de uiteinden van de langere tentakels zijn maar weinig breder dan de tentakels en hebben vier rijen zeer kleine zuignapjes. Bij het mannetje is de vierde arm linksgehectocotyliseerd, vooral de top is omgevormd om de spermatoforen over te brengen.
Vinnen: De vinnen zijn, op de rug gezien, hartvormig en beginnen
op ongeveer een derde van de mantellengte, gerekend vanaf de mantelrand.
Schelp (rugschild): De inwendig gelegen gladius is slank, veervormig en bestaat uit chitine zonder kalk. Hij beslaat de totale dorsale mantellengte. De schelpkleur is deels doorschijnend licht- tot bruingeel. | | Van de Shetland-Eilanden tot in de Middellandse Zee. Alleen dicht langs de kust. Het is in de Noordzee de meest voorkomende inktvissoort. In Nederland wordt de soort tot vlak voor de kust waargenomen, met name in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. In de Oosterschelde vooral waargenomen in de maanden mei, juni en juli.
Op het strand: Zelden spoelen levende dieren aan. De eieren zijn nu en dan te vinden, de schelp (rugschild) slechts bij hoge uitzondering. | Pelagische leefwijze. Bewoner van ondiepe kustwateren, leeft vlak boven de bodem. Trekt in het voorjaar naar de kust om eieren af te zetten, waarna de volwassen dieren sterven. Jonge dieren trekken bij dalende watertemperatuur in het najaar langs de kust naar het diepere en dan nog warmere water in het midden van de Noordzee. Het voedsel bestaat uit kleine vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Paaitijd langs de Nederlandse kust in voorjaar en zomer. De 2 mm grote eieren liggen ingekapseld in een aantal gelatineachtige, ongekleurde en meestal doorzichtige strengen van 10 cm, die in trosjes, met een steeltje op wier of ander substraat worden vastgemaakt. | | 153131 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergtong
Buglossidium luteum
/1_Dwergtong_Buglossidium%20luteum_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Dwergtong
Buglossidium luteum
Zeevis. Tot 18 centimeter.
Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks
ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen.
Lees verder...
| Dwergtong | Buglossidium luteum | Zeevis. Tot 18 centimeter.
Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks
ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen. | Afmetingen: Tot 18 centimeter.
Kleur: Geelbruine zandkleur met vlekjes, op de rug- en anaalvin zit om de 6 vinstralen een donkere streep.
Vorm: Platvis, ogen op rechterzijde. De snuit is afgerond en steekt voor de bek uit (onderstandige bek).
Vinnen: De rug- en anaalvin lopen rondom, van iets achter de kop tot aan de staart. Borstvin aan de ongepigmenteerde zijde nauwelijks
ontwikkeld. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Kattegat, Noordzee tot in het Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen. | De dwergtong leeft op zand- en modderbodems, tot een diepte van ca. 50 meter. De paaitijd loopt van maart tot juli. Het voedsel bestaat uit wormachtigen en kleine kreeftachtigen.
| | 127153 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii
/Dwergzeedonderpad-M.Lillje.R.Collett1842-1913.jpg)
Lees verder...
|
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii
Mariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee.
Lees verder...
| Dwergzeedonderpad | Micrenophrys lilljeborgii | Mariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee. | Afmetingen: Circa 5 cm (tot 7,4 cm).
Kleur: Rugzijde en flanken bruin tot olijfgroen, met vaak vier donkerdere dwarsbanden. De kop is grijsgeel. In de paaitijd krijgen de mannetjes rode vlekken.
Vorm: Plompe vis met een brede, platte kop met veel stekels. Kop en lichaam gepantserd met beenplaten met diverse stekels. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels eveneens ruw, met een lange stekel. Geen overstekende flap onder de kieuwen onder de kop die verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee gescheiden rugvinnen, waarvan de eerste met stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin eveneens met stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot, ze kunnen wijd worden uitgespreid. Vinnen: Voorste rugvin met 8-9 stekelvormige vinstralen, tweede rugvin met 11-12 vinstralen. Borstvinnen met 15-16 vinstralen, anaalvin met 6-9 vinstralen. | | Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf IJsland, Ierland, de Faeröer, Witte Zee, Zweden en Noorwegen, Kattegat en Skagerrak, rondom de Britse eilanden tot aan de Frans-Atlantische kust. In het gehele verspreidinsgebied relatief schaars. In de Noordzee zeldzaam, in Nederlandse wateren uiterst schaars. | Komt voor op bodems met hard substraat, op dieptes van 20 tot 100 meter of meer. Ook op grint en in grof zand met schelpfragmenten en tussen zeewier aangetroffen. Leeft ook in koude wateren, met soms temperaturen rond en zelfs beneden de 0 °C. Nu en dan ook in meer brakke wateren. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen (amphipoda, decapoda) en kleine vissoorten. Paaitijd in het voorjaar, periode maart-april. De eieren worden afgezet in klompen op de bodem. De vislarven leiden aanvankelijk een pelagisch bestaan. | | 127201 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Echt darmwier
Ulva intestinalis
/echt%20darmwier_Entheromorpha%20entestinalis_Siep%20Busink.png)
Lees verder...
|
Echt darmwier
Ulva intestinalis
Tot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is één cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis.
Lees verder...
| Echt darmwier | Ulva intestinalis | Tot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is één cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis. | Zeewier. Groenwier. Deze soort van de groep van de darmwieren ziet er ook echt uit als een darm: hij is vrijwel onvertakt en vormt een buis van ca.1 cm dikte, die er vaak opgeblazen uitziet vanwege luchtbellen die er in zitten. Deze buizen zitten aan het ene einde vast aan de ondergrond. Ze worden zo’n 75 cm lang en bovenaan zijn ze breder dan aan de onderkant. De plant is chromatofoor, wat inhoud dat het een drager is van pigmenten die voor fotosynthese dienen.
Dit wier is bleekgroen tot donkergroen.
De plant heeft zowel een geslachtelijke als een individuele voortplanting. | | Komt vrijwel overal op de wereld voor, in de gematigde tot subtropische gebieden voor. In Nederland bijna overal in de ondiepere delen van de Oosterschelde, het Waddengebied en op veel plaatsen in de meer open Noordzee. Ook in meer binnendijks gelegen gebieden en plaatsen met brak water. | Van de gemiddelde waterlijn tot boven het inter-getijdengebied; ook in poeltjes boven hoogwater. Kan heel goed tegen lage zoutgehaltes, soms lijkt het er zelfs op dat deze soort ervan houdt dat er af en toe zoet water langsstroomt. Op rotsen, stenen, schelpen, hout. Vaak ook op constructies in het water, zoals steigerpalen. | | 234471 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
/Echte%20poliepvlo_Stenothoe%20marina_Nederland_2017_Stefan%20Verheyen.jpg)
Lees verder...
|
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..
Lees verder...
| Echte poliepvlo | Stenothoe marina | Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp.. | | | | | | 103166 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
/cf%20Ephydatia%20syriaca_Silvia%20Waajen_111116%20776.jpg)
Lees verder...
|
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>
Lees verder...
| Echte zoetwaterspons | Ephydatia fluviatilis | Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze. | Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang
worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's). | | Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren. | Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook
hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet
water. Zelfs op waterplanten. | Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae. | 467609 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater|Zoetwater | MOO |
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris
/Effen-vliesworm_L-tremellaris_Oosterschelde_Bergse-diep_28-08-2017_Johnny-Landa.jpg)
Lees verder...
|
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris
Er zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig.
Lees verder...
| Effen vliesworm | Leptoplana tremellaris | Er zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig. | Kleur: effen witachtig, grijsachtig of grauwbruin, meestal enigszins transparant.
Lengte: maximale lengte bedraagt 25 mm.
| | De soort komt in het Nieuwediep en op schorren in de Oosterschelde voor. In het deltagebied is deze soort wijd verspreid in de Oosterschelde en in de Westerschelde tot Borssele. | | | 142827 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Egelslak
Acanthodoris pilosa
/Egelslak_Acanthodoris%20pilosa_Ellen%20Kop.jpg)
Lees verder...
|
Egelslak
Acanthodoris pilosa
Zeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op <em>Alcyonidium</em> (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde).
Lees verder...
| Egelslak | Acanthodoris pilosa | Zeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op Alcyonidium (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde). | Afmetingen: In Nederland worden de dieren maximaal ± 30 mm lang.
Kleur: Meestal grijs, soms heel donker, bruin of tegen tegen zwart aan. Maar er zijn ook volledig witte exemplaren in de Nederlandse kustwateren aangetroffen. Ze zijn altijd éénkleurig, jonge dieren soms met kleine donkere puntjes. Doordat de kleur en structuur van de rug van de Egelslak sterk lijkt op Alcyonidium, het voorkeursvoedsel, zijn de dieren die daar op gevonden worden goed gecamoufleerd.
Vorm: Ovale dieren. De rug is dicht bezet met zachte, puntige, tamelijk
gelijkvormige wratjes. Achter op de rug staat een krans met 7 tot 9
geveerde kieuwen. De gelamelleerde rhinoforen staan in een onopvallende
kleine schede en zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik
naar achteren gebogen.
Eieren: De eieren liggen in een gegolfde gespiraliseerde band, met het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond. | | Groot verspreidingsgebied:
van Noord Noorwegen, IJsland tot in de Middellandse Zee. Ook aan de
Amerikaanse Atlantische kust en langs de
Amerikaanse westkust. In Nederland kan de Egelslak kan op harde substraten en bruinwieren gevonden worden, zowel in het Waddengebied als in de Ooster- en Westerschelde. | Komt voor op harde substraten waarop het voedsel groeit. Vaak zijn dat mosselbanken. De soort leeft namelijk van mosdiertjes van het geslacht Alcyonidium,
waarop de dieren veel te vinden zijn. Mosdiertjes van
dit geslacht komen vaak voor op mosselschelpen,
maar ook bijvoorbeeld op Bruinwieren. De dieren kunnen eieren afzetten vanaf een lengte van ± 10 mm. | Zowel dieren als hun eieren kunnen in alle jaargetijden worden waargenomen. | 140627 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Eikapsel Blauwe vleet
Dipturus batis
/Vleet2v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Blauwe vleet
Dipturus batis
<p>Zeevis, eikapsel. Lengte ongeveer 2/3 x de breedte. Zonder hoorns gemiddeld 12 x 6 cm breed. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Verse eieren brons- tot licht amberkleurig. Groot, langwerpig rechthoekig eikapsel met zowel aan de onder- als bovenkant korte hoorns. Oppervlak ruw, vezelig. Aan onderzijde tussen de hoorns een vlies. Zeldzaam op het strand. (Grotere exemplaren tot 20 cm of meer, horen vermoedelijk tot een andere soort: De Flappervleet). </p>
Lees verder...
| Eikapsel Blauwe vleet | Dipturus batis | Zeevis, eikapsel. Lengte ongeveer 2/3 x de breedte. Zonder hoorns gemiddeld 12 x 6 cm breed. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Verse eieren brons- tot licht amberkleurig. Groot, langwerpig rechthoekig eikapsel met zowel aan de onder- als bovenkant korte hoorns. Oppervlak ruw, vezelig. Aan onderzijde tussen de hoorns een vlies. Zeldzaam op het strand. (Grotere exemplaren tot 20 cm of meer, horen vermoedelijk tot een andere soort: De Flappervleet).
| Afmetingen: De lengte van het eikapsel is ongeveer twee tot drie keer de breedte. Gemiddelde grootte van het eikapsel zonder de hoorns is ca 12 cm lang en 6 cm breed. (Er zijn echter exemplaren bekend van meer dan 20 cm lang, deze horen mogelijk tot een andere soort).
Kleur: Exemplaren op het strand zijn door verdroging doorgaans zwart. Verse eieren zijn brons- tot licht amberkleurig
Vorm: Het eikapsel is groot, tamelijk langwerpig rechthoekig met zowel aan de onderkant als de bovenkant korte hoorns (de uitsteeksels aan iedere 'hoek' van het ei).
Sculptuur: Het oppervlak van het eikapsel voelt vezelig aan. Aan onderzijde (distale zijde) tussen hoorns bevindt zich een vlies, het distale veld. De eikapsels hebben aan de zijkanten géén vliezige zomen.
Hoorns: zeer kort.
Overig: Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. Aan de bovenzijde (proximale zijde), tussen de hoorns, bevindt zich de opening waaruit de jonge Vleet naar buiten is gekomen. Rond de opening bevindt zich een smalle zoom met vliezig weefsel.
| | Zie de pagina van de Vleet.
| Zie de pagina van de Vleet.
| | 711847
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsel Blonde rog
Raja brachyura
/Blonderog3v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Blonde rog
Raja brachyura
Zeevis, eikapsel. Exclusief hoorns ca
11,5-14,5 cm lang en ca 7-9 cm breed.
Verse eieren zijn donkerbruin, roodachtig bruin of zwart. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Langwerpig eikapsel. Hoorns aan de bovenkant 2x zo lang als aan de onderkant. Aan de lange zijkanten dunne zomen. De zoom aan de onderkant is breder. Oppervlak glad tot fijngestreept. Spoelt tegenwoordig nog maar weinig op het strand aan.
Lees verder...
| Eikapsel Blonde rog | Raja brachyura | Zeevis, eikapsel. Exclusief hoorns ca
11,5-14,5 cm lang en ca 7-9 cm breed.
Verse eieren zijn donkerbruin, roodachtig bruin of zwart. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Langwerpig eikapsel. Hoorns aan de bovenkant 2x zo lang als aan de onderkant. Aan de lange zijkanten dunne zomen. De zoom aan de onderkant is breder. Oppervlak glad tot fijngestreept. Spoelt tegenwoordig nog maar weinig op het strand aan. | Afmetingen: Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 11,5 cm lang en circa 7,0 cm
breed (maximaal 14,5 x 9,0 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn donkerbruin,
roodachtig bruin of zwart, verdroogde exemplaren op het strand zijn
doorgaans bruinzwart.
Vorm: De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig. Aan de bovenkant
(proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen)
zitten op de hoeken langere hoorns dan aan de onderkant (distale zijde).
Onderaan is de zoom breder dan aan de bovenkant. Aan de lange zijkanten
bevinden zich dunnere zomen (vliezige stroken). Aan de boven- en
onderkant bevindt zich tussen de hoorns ook vliezig weefsel. De lengte
van het eikapsel zonder de hoorns is ongeveer 1,5 x de breedte.
Sculptuur: Het oppervlak is glad tot fijngestreept.
Hoorns: De Hoorns aan de bovenkant zijn twee keer zo lang als die aan de onderkant.
Overig: Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken
worden door ze op te weken. | Afgenomen na 1955. Dit heeft vrijwel zeker te maken met toegenomen intensieve
visserij. | Zie voor Areaal en verspreiding van de vis de pagina van soort (Blonde
rog). Eikapsels van de Blonde rog werden in de jaren vóór 1955 geregeld
gevonden langs de Nederlandse stranden. Daarna veel minder
gevonden. Tegenwoordig een vrij zeldzame vondst.
| Zie de pagina van de
Blonde
rog. | | 367297 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsel Gevlekte rog
Raja montagui
/Gevlekterog3v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Gevlekte rog
Raja montagui
Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed. Hoorns
aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan aan
de onderkant. Verse exemplaren donker
roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand donker bruinzwart. Zoom bovenaan breder dan onderaan. Geen echte zomen aan de zijkanten. Oppervlak in de lengterichting fijn gestreept.
Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust.
Lees verder...
| Eikapsel Gevlekte rog | Raja montagui | Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed. Hoorns
aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan aan
de onderkant. Verse exemplaren donker
roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand donker bruinzwart. Zoom bovenaan breder dan onderaan. Geen echte zomen aan de zijkanten. Oppervlak in de lengterichting fijn gestreept.
Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust. | Afmetingen: Iets langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de
kapsels circa 6,5 cm lang en circa 4,0 cm breed (maximaal 7,8 x 4,6 cm).
Kleur: Verse
exemplaren zijn donker roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand zijn
doorgaans donker bruinzwart.
Vorm: De 'doos'
van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig. Bovenaan is de zoom breder dan aan
de onderkant. Aan de lange zijkanten bevinden zich geen echte zomen.
Sculptuur: Het
oppervlak lijkt glad maar is in de lengterichting fijn gestreept.
Hoorns: De hoorns op
de hoekpunten aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier
naar buiten is gekomen) zijn even lang (hoogstens iets langer) als de hoorns aan
de onderkant (distale zijde).
Overig: Uitgedroogde eipkapsels
kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. | | Eikapsels van de Gevlekte rog spoelen nu en dan aan langs de hele kust. Voor Areaal en verspreiding, habitat en ecologie van de vis zelf, zie de beschrijving van de Gevlekte rog. | Zie de pagina van de
Gevlekte
rog. | | 105887 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsel Golfrog
Raja undulata
/Golfrog_Raja%20undulata_eikapsel_Noordwijk_ZH_Langevelderslag_11-02-2018_Kees%20Peeters.jpg)
Lees verder...
|
Eikapsel Golfrog
Raja undulata
Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, één
kant boller dan de andere. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of
hoogstens ietsje langer dan de hoorns aan de onderkant (distale zijde). Distale
hoorns sterk gekromd, proximale minder sterk. Donkerrood tot bruinzwart,
verdroogd neigend naar zwart. Bovenkant met
verbrede, vliezige zoom, onderkant vrijwel zonder. Dunnere zomen aan de
zijkanten meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes hechtingsvezels
aan de zijkanten zitten. Spoelt weinig aan, maar wel
langs de hele kust.
Lees verder...
| Eikapsel Golfrog | Raja undulata | Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, één
kant boller dan de andere. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of
hoogstens ietsje langer dan de hoorns aan de onderkant (distale zijde). Distale
hoorns sterk gekromd, proximale minder sterk. Donkerrood tot bruinzwart,
verdroogd neigend naar zwart. Bovenkant met
verbrede, vliezige zoom, onderkant vrijwel zonder. Dunnere zomen aan de
zijkanten meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes hechtingsvezels
aan de zijkanten zitten. Spoelt weinig aan, maar wel
langs de hele kust. | Afmetingen: Iets langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de
kapsels circa 8,0 cm lang en circa 5,0 cm breed (maximaal 8,2 x 5,2 cm).
Kleur: Verse
exemplaren zijn donkerrood tot bruinzwart, verdroogde exemplaren op het strand
neigen naar zwart.
Vorm: De 'doos'
van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig, aan één kant iets boller dan aan de
andere. Aan de bovenkant zit een duidelijk verbrede, vliezige rand (zoom). Aan
de onderkant ontbreekt deze vrijwel geheel. Ook aan de zijkanten zitten zomen,
al zijn deze meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes
hechtingsvezels aan de zijkanten zitten.
Sculptuur: Het
oppervlak lijkt glad, maar is in de lengterichting fijn gestreept.
Hoorns: Aan de
bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen)
zitten op de hoeken puntige uitsteeksels (hoorns), die aan de uiteinden vaak
iets naar binnen gebogen zijn. Dit geldt ook voor de maar weinig kleinere
hoorns aan de onderkant (distale zijde), die vaak nog sterker naar binnen
gebogen zijn.
Overig: Uitgedroogde eikapsels
kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. | | Eikapsels van de Golfrog spoelen maar weinig aan, ze zijn te vinden langs de hele kust. Voor Areaal en Verspreiding, evenals voor Habitat en ecologie: zie de pagina van de vis zelf (de Gevlekte rog). | Zie de pagina van het dier zelf, de Gevlekte rog. | | 105891 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsel Grootoog-rog
Leucoraja naevus
/Grootoogrog1v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Grootoog-rog
Leucoraja naevus
Zeevis, eikapsel. Doos langer dan breed, voor- en achterkant nogal bol. Hoorns aan de bovenkant lang, dun, naar
binnen gebogen en ten minste twee keer zo lang als de hoorns aan de onderkant. Diep
goudbruin tot meer roodbruin, verdroogd neigend naar zwart. Alleen aan de bovenkant een
duidelijk verbrede, vliezige zoom. Aan de onderkant en de zijkanten geen
duidelijke zomen. Een van de zeldzamere eikapsels, te vinden langs de hele kust.
Lees verder...
| Eikapsel Grootoog-rog | Leucoraja naevus | Zeevis, eikapsel. Doos langer dan breed, voor- en achterkant nogal bol. Hoorns aan de bovenkant lang, dun, naar
binnen gebogen en ten minste twee keer zo lang als de hoorns aan de onderkant. Diep
goudbruin tot meer roodbruin, verdroogd neigend naar zwart. Alleen aan de bovenkant een
duidelijk verbrede, vliezige zoom. Aan de onderkant en de zijkanten geen
duidelijke zomen. Een van de zeldzamere eikapsels, te vinden langs de hele kust. | Afmetingen: Ongeveer 1/3 langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de
kapsels circa 6,0 cm lang en circa 3,5 cm breed (maximaal 7,0 x 4,0 cm).
Kleur: Verse
exemplaren zijn diep goudbruin tot meer roodbruin, verdroogde exemplaren op het
strand neigen naar zwart.
Vorm: De
'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig en relatief bol. Aan de
bovenkant zit een duidelijk verbrede, vliezige rand (zoom). Aan de onderkant is
geen zoom aanwezig. Ook aan de zijkanten zitten geen duidelijke zomen.
Sculptuur: Het
oppervlak is bijna glad, hoogstens zeer fijn in de lengterichting gestreept.
Hoorns: Aan de
bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen)
zitten op de hoeken lange, naar binnen gebogen, dunne, puntige uitsteeksels
(hoorns). Deze hoorns zijn ten minste twee keer zo lang als die aan de onderkant
(distale zijde).
Overig: Uitgedroogde
eipkapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. | | Eikapsels van de Grootoogrog spoelden vroeger meer aan
dan tegenwoordig. Momenteel is het een van de zeldzamere eikapsels, te vinden
langs de hele kust. Voor Areaal en Verspreiding, evenals voor Habitat en
ecologie: zie de pagina van de vis zelf (de Grootoogrog). | Zie de pagina van de
Grootoogrog. | | 105876 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsel Hondshaai
Scyliorhinus canicula
/Ei%20Hondshaai3.jpg)
Lees verder...
|
Eikapsel Hondshaai
Scyliorhinus canicula
Zeevis, eikapsel. Ongeveer 50 x 20 mm. Geelbruin, glad met wat vage lengteribbels, glanzend. Rechthoekig, relatief smal eikapsel met lange opgekrulde draden op de hoeken. Spoelt vrij lgemeen aan op de gehele Nederlandse kust. Vaak in kluwen van meerdere eieren bij elkaar.
Lees verder...
| Eikapsel Hondshaai | Scyliorhinus canicula | Zeevis, eikapsel. Ongeveer 50 x 20 mm. Geelbruin, glad met wat vage lengteribbels, glanzend. Rechthoekig, relatief smal eikapsel met lange opgekrulde draden op de hoeken. Spoelt vrij lgemeen aan op de gehele Nederlandse kust. Vaak in kluwen van meerdere eieren bij elkaar. | Afmetingen: Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 5,5 cm
lang en 2,2 cm breed (maximaal 6,5 x 3,0 cm).
Kleur:
Verse exemplaren zijn geelbruin of lichtbruin,
aangespoelde exemplaren op het strand kunnen na verdroging meer bruinachtig
zijn, soms zelfs donkerbruin.
Vorm: De doos is
langwerpig-rechthoekig en relatief smal. Aan de bovenkant (proximale zijde; die
waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken lange,
opgekrulde draden. Aan de onderkant (distale zijde) zitten eveneens opgekrulde
draden. De lange zijkanten hebben geen duidelijke zomen, maar zijn wel
enigszins verdikt. Alleen aan de bovenkant zit een stuk zoom. Hier, tussen de
hoorns, is soms ook nog wat vliezig weefsel aanwezig.
Hoorns: Hoeken met lange, stugge opgekrulde draden.
Sculptuur:
Het oppervlak is glad en glanzend, met wat vage
lengteribbels.
Overig: Eikapsels van de Hondshaai spoelden vroeger wel
vaker aan dan tegenwoordig, maar het is ook nu nog een van de meest aanspoelende
eikapsels op het strand. Langs de gehele Nederlandse kust te vinden in met name
de vloedlijn. De opgekrulde draden op de hoeken kunnen (uitgetrokken) zeer lang
zijn en kunnen in elkaar gedraaid zitten met die van andere kapsels, zodat soms
kluwen met meerdere aan elkaar vastzittende Hondshaaikapsels aanspoelen.
Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken
worden door ze op te weken. | | Zie voor de vis zelf de aparte pagina van de
Hondshaai.
De eikapsels spoelen vrij algemeen aan op de gehele
Nederlandse kust. | Zie de pagina van de
Hondshaai. | | 105814 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |