Citroenslak
Doris pseudoargus
/Citroenslak_Doris-pseudoargus_Arjan-Gittenberger_IMG9813_960.png)
Lees verder...
|
Citroenslak
Doris pseudoargus
Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan.
Lees verder...
| Citroenslak | Doris pseudoargus | Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan. | Afmetingen: Lengte tot 120 mm.
Kleur: De kieuwkrans is vaak lichter van kleur dan de mantel. Soms ook donkerder, bijvoorbeeld een paarse kieuwkrans op een gele slak. De lichaamskleur van de mantel is bleekgrijs, geelbruin of oranje, met grote onregelmatige bruine, vleeskleurige, paarse of groene vlekken. De kieuwen zijn vaak violet van kleur. Sommige dieren zijn egaal oranje of nagenoeg geel.
Vorm: Een van de grootste Nederlandse doride
zeenaaktslakken. Ovale soort met een breed mantelschild dat dicht bezet
is met halfronde wratachtige tuberkels. De rhinoforen zijn schuin in de
breedte gelamelleerd en intrekbaar. De kieuwkrans bestaant uit 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels.
Eieren: Eisnoeren worden in het noorden van Europa afgezet in het voorjaar, in het zuiden in de herfst. Het zijn grote vuilwitte, spiraalvormige linten. | | In de Nederlandse wateren is de soort zeldzaam. Onder meer gevonden bij Den Helder, Vlissingen en voorheen in het westelijke deel van de Oosterschelde en in het Grevelingenmeer. Bovendien meermalen op het strand aangespoeld gevonden. | De dieren kunnen een verlaagd zoutgehalte verdragen en zijn het hele jaar door gevonden op hard substraat waar het voedsel voorkomt. Het voedsel bestaat uit korstvormige sponzen zoals Broodspons Halichondria panicea en Bleke piekjesspons Hymeniacidon perlevis. | | 181228 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Darmwieren
Ulva sp - Enteromorpha
/Darmwier_Ulva%20sp%20-%20Enteromoproha_Neeltje%20Jans_Niels%20Schrieken.jpg)
Lees verder...
|
Darmwieren
Ulva sp - Enteromorpha
Groenwier. Groene, lintvormige vertakte en onvertakte wieren.
Lees verder...
| Darmwieren | Ulva sp - Enteromorpha | Groenwier. Groene, lintvormige vertakte en onvertakte wieren. | | | Zeeland | | | 144294 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Dichtgestreepte artemisschelp
Dosinia lupinus
/Dichtgestreepte%20Artemisschelp_Dosinia%20lupinus%20lincta_G.Beuker_Fr.Front04.jpg)
Lees verder...
|
Dichtgestreepte artemisschelp
Dosinia lupinus
Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Vuilwit tot lichtbruin, nooit
radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Cirkelronde schelp met naar
voren gebogen top. Voor de top ligt een
hartvormig maantje. De
sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en
achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins
onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog
fijn. Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig. Aan de binnenzijde is een diepe mantelbocht zichtbaar. De onderrand is niet gekarteld. Noordzee, verder van de kust. niet in de nabije kustzone. Spoelt zelden vers aan.
Lees verder...
| Dichtgestreepte artemisschelp | Dosinia lupinus | Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Vuilwit tot lichtbruin, nooit
radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Cirkelronde schelp met naar
voren gebogen top. Voor de top ligt een
hartvormig maantje. De
sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en
achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins
onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog
fijn. Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig. Aan de binnenzijde is een diepe mantelbocht zichtbaar. De onderrand is niet gekarteld. Noordzee, verder van de kust. niet in de nabije kustzone. Spoelt zelden vers aan. | Afmetingen: L. tot 40 mm, H. tot 40 mm.
Schelpkleur: Schelpkleur vuilwit tot lichtbruin, nooit radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Binnenzijde glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje. Voor het maantje loopt de curve die de schelprand maakt steil omlaag. Er is geen duidelijk afgebakend rugveld. De bovenrand van de schelp loopt in vergelijking tot de (gewone) Artemisschelp steiler af naar achteren.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog fijn.
Slot: Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | | Van IJsland, Noord-Noorwegen en de Oostzee tot de Azoren en de Afrikaanse westkust. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. In het Nederlandse deel van de Noordzee is de soort weider verspreid en algemener dan de (gewone) Artemisschelp, met vooral een sterke aanwezigheid rond de Oestergronden, inclusief het Friese Front en op de Doggersbank. Op de Klaverbank overheerst de Artemisschelp. Plaatselijk ook dichter bij de kust aanwezig (Texelse Stenen en boven de Waddeneilanden). Leeft niet in de zeer nabije kustzone.
Op het strand: Verse schelpen spoelen maar zelden aan, het meest op de Waddeneilanden. Soms ook met er op vastgegroeide poliepenbosjes. Oude schelpen spoelen regelmatig aan, maar deze zijn verkleurd en fossiel (Eemien, pleistoceen). | De dieren leven vrij diep ingegraven (10-12 cm) in fijn tot matig grof zand, van dicht onder de laagwaterlijn tot 200 m diepte. Ze zuigen met hun sifonen water aan, dat langs de kieuwen gevoerd wordt, waar er voedseldeeltjes uit worden gezeefd. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Maximale leeftijd ca. 20 jaar. | | 141912 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Dikkopje
Pomatoschistus minutus
/Dikkopje_Pomatoschistus%20minutus_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Dikkopje
Pomatoschistus minutus
<p>Zeevis. Ook in brak water. Tot 10 cm, meestal kleiner. Zandkleurig tot bruin, met vaak een donkerder patroon op het lichaam. Bovenkant kop tot eerste rugvin met schubben. Bij de mannetjes zit achterop de rugvin een donkere vlek met witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend. Staartwortel met donkere vlek.</p>
Lees verder...
| Dikkopje | Pomatoschistus minutus | Zeevis. Ook in brak water. Tot 10 cm, meestal kleiner. Zandkleurig tot bruin, met vaak een donkerder patroon op het lichaam. Bovenkant kop tot eerste rugvin met schubben. Bij de mannetjes zit achterop de rugvin een donkere vlek met witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend. Staartwortel met donkere vlek. | Afmetingen: Tot 10 cm. Meestal zijn de dieren een stuk kleiner.
Kleur: Meestal egaal zandkleurig tot bruin. Bij de mannetjes zit achterop de eerste rugvin een donkere vlek met
een witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend.
Vorm: Kleine grondelachtige soort.
Vinnen: Twee duidelijk van elkaar gescheiden rugvinnen, borstvinnen vergroeid tot een soort zuignap.
Overig: Het Dikkopje wordt vanwege zijn kleur en biotoop ook wel
Zandgrondel genoemd. Een andere naam is Schotevisje omdat het voor je
voeten wegschiet als je door ondiep water loopt. | | N-Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee. Ook regelmatig in Brakwatergebieden (o.a. in het Noordzeekanaal). | Dikkopjes leven voornamelijk op zand en slikbodems, maar zijn ook dicht in de buurt van stenen te vinden. Ze leven ook in brak water. De paaitijd is van is van maart t/m juni. De eitjes worden afgezet op
stenen en ook wel in het binnentste van de schelpen. Het kuitschieten
gebeurt in drie a vier keer. De mannetjes waken over de eitjes. De
dieren worden meestal slechts twee jaar oud. | | 126928 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Diklipharder
Chelon labrosus
/Diklipharder_Chelon%20labrosus_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Diklipharder
Chelon labrosus
<p>Diklipharders zijn grote, stevige, vrij zwemmende vissen die meestal in groepsverband te vinden zijn. Zeevis. 50-60 cm (tot 70 cm). Grote, stevige
torpedovormige vis, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte
flanken en buik. Stevige dikke lippen. Huid met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken. Eerste rugvin met
vier harde vinstralen, tweede rugvin en de anaalvorm hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. Harder zwemmen vaak
in groepsverband, o.a. veel bij pontons en wrakken.</p>
Lees verder...
| Diklipharder | Chelon labrosus | Diklipharders zijn grote, stevige, vrij zwemmende vissen die meestal in groepsverband te vinden zijn. Zeevis. 50-60 cm (tot 70 cm). Grote, stevige
torpedovormige vis, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte
flanken en buik. Stevige dikke lippen. Huid met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken. Eerste rugvin met
vier harde vinstralen, tweede rugvin en de anaalvorm hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. Harder zwemmen vaak
in groepsverband, o.a. veel bij pontons en wrakken. | Afmetingen: Tot 75 centimeter lang, meestal kleiner.
Kleur: Zilverglanzend met een blauwgroene rug met donkere lengtestrepen en bijna zilverachtige witte
flanken en buik.
Vorm: Het lichaam is stevig en slank
torpedovormig, De Diklipharder heeft, zoals de naam al doet vermoeden,
stevige dikke lippen. De huid is bezet met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken.
Vinnen: De eerste rugvin is karakteristiek met
vier harde vinstralen, de tweede rugvin en de anaalvorm zijn hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. | | Noordoostelijke Atlantische Oceaan, Middellandse Zee Zwarte Zee. Meestal in ondiepe kustwateren en riviermonden. | Harders zwemmen meestal
in groepsverband en worden vooral bij pontons en wrakken gesignaleerd. Ook de Zeelandbrug is een goede plek om te te zien. Ze kunnen ook dicht bij oevers worden waargenomen, waar ze algen af wieren grazen. De dieren eten voornamelijk plantaardig voedsel en de zeer kleine diertjes die daartussen zitten. Volwassen dieren eten ook schelpdieren.
Op zachte slikbodems zijn vaak kenmerkende strepen te zien, alsof ze zijn getrokken door twee naast elkaar gehouden vingertoppen. Deze sporen zijn van de lippen van grazende Diklipharders. | | 126977 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dodemansduim
Alcyonium digitatum
/Dodemansduim_Alcyonium-digitatum_Niels-Schrieken-(2)_800.png)
Lees verder...
|
Dodemansduim
Alcyonium digitatum
Zacht koraal. Mariene soort. Korstvormende kolonies ca 5-10 mm,
grotere kolonies in de kustzone tot ca 10
cm, in de
Noordzee tot 20 cm. Poliepjes 6-8 mm en wit. Kolonie vaak met witte
stam, maar ook geel of oranje. Als kolonies ouder worden ontstaan bulten
die uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen. Vorm en kleur doen denken aan een hand
met vingers. Alleen plaatselijk voorkomend in de Oosterschelde, Grevelingen
en Noordzee.
Lees verder...
| Dodemansduim | Alcyonium digitatum | Zacht koraal. Mariene soort. Korstvormende kolonies ca 5-10 mm,
grotere kolonies in de kustzone tot ca 10
cm, in de
Noordzee tot 20 cm. Poliepjes 6-8 mm en wit. Kolonie vaak met witte
stam, maar ook geel of oranje. Als kolonies ouder worden ontstaan bulten
die uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen. Vorm en kleur doen denken aan een hand
met vingers. Alleen plaatselijk voorkomend in de Oosterschelde, Grevelingen
en Noordzee. | Afmetingen: Jonge korstvormende kolonies hebben een diameter van 5-10 mm. In de
Oosterschelde groeien kolonies meestal niet verder uit dan tot circa 10
cm hoog. De dikte van de 'vingers' ligt tussen de 1 en 3 cm. In de
Noordzee worden kolonies groter, tot ruim 20 cm. De poliepjes zijn niet groter dan 6-8 mm.
Kleur: Het meest voorkomend is een witte stam, maar in de Oosterschelde komen
ook gele en oranje stammen voor. De poliepen zijn altijd doorschijnend
wit.
Vorm: De Dodemansduim vormt kolonies van heel kleine, met elkaar vergroeide poliepen. Bij vergroting is te zien dat ieder poliepje acht geveerde tentakels heeft. Jonge kolonies
zijn min of meer korstvormig, maar naarmate ze ouder worden ontstaan er
één of meer bulten. Zo'n bult kan uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen (lobben). Nog grotere kolonies kunnen zelfs
vertakken. Bij de geringste verstoring worden de individuele poliepjes
naar binnen getrokken en heeft de Dodemansduim een sponsachtig
uiterlijk. Waar de poliepjes zaten, zijn dan putjes te
zien. Het duurt lang voordat ze weer worden uitgezet. Door de vorm en de
vale kleur, doen kolonies met ingetrokken poliepjes denken aan een hand met vingers (van een dode zeeman).
Overig: Dodemansduim (ook wel Doômansduim) behoort tot de zachte koralen of Lederkoralen. | | Oostelijke Atlantische Oceaan, van IJsland en Noorwegen tot Portugal. De soort komt plaatselijk voor in
de Noordzee, onder meer op wrakken en op enige afstand van onze kust (Klaverbank). Uit de kustwatern het meest bekend uit het westelijk deel van de Oosterschelde
(Schouwen, Noord Beveland), uit het mondingsgebied van de Oosterschelde en recentelijk ook weer uit het Grevelingenmeer, vanwaar de soort aanvankelijk vrijwel verdwenen was.
- Verspreiding dodemansduim uit waarneming.nl: 1990 t/m 2017. | Dodemansduim groeit altijd beneden de laagwaterlijn, tot een diepte van ca 100 m. Ze zitten met name op stenen of ander hard substraat, vooral op plaatsen met veel stroming. Soms echter ook op kleibodems of zelfs op bewegende substraten, zoals horens van de Noordhoren en Wulk of door Heremietkreeften bewoonde slakkenhuizen. De poliepjes filteren met de tentakels plankton uit het water. De soort kan zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijke voortplanten. Kolonies ontstaan door ongeslachtelijke voortplanting. Onderling kunnen kolonies elkaar bevruchten.
Zachte koralen lijken vrij zacht en poreus, maar hebben een skelet dat uit kalknaalden bestaat. Dodemansduim produceert stoffen die vanwege de afschrikwekkende smaak predatoren afweren en/of giftig zijn.
Brokkelsterren worden beschouwd als voedselconcurenten voor
Dodemansduim. Wanneer na een strenge winter de meeste slangsterren zijn
afgestorven, zien we vaak een toename van Dodemansduimen. | | 125333 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Donker buiswier
Vertebrata fucoides
/Donker%20buiswier_Vertebrata%20fucoides_Noordzee_Neeltje%20Jans_23-03-2016-Rien%20Pronk.jpg)
Lees verder...
|
Donker buiswier
Vertebrata fucoides
Roodwier. Max. 30cm. Jonge uiteinden hebben geen buitenlaag.
Lees verder...
| Donker buiswier | Vertebrata fucoides | Roodwier. Max. 30cm. Jonge uiteinden hebben geen buitenlaag. | | | | | | 637672 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Doorschijnend spiraalhorentje
Hyala vitrea
/Hyala%20vitrea%20Doorschijnend%20spiraalhorentje2.jpg)
Lees verder...
|
Doorschijnend spiraalhorentje
Hyala vitrea
Mariene huisjesslak. Tot 3,5 mm.
Hoornkleurig tot bleekwit, soms
doorschijnend. Vaak met een roestkleurige
aanslag. Dunwandig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste
winding omvat ongeveer 65% van de totale schelphoogte, de mondopening
33%. Top stomp, bij sommige exemplaren ontbrekend. Operculum
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne
spiraalsculpuur aanwezig. Verder van de kust in de Noordzee. Spoelt weinig aan.
Lees verder...
| Doorschijnend spiraalhorentje | Hyala vitrea | Mariene huisjesslak. Tot 3,5 mm.
Hoornkleurig tot bleekwit, soms
doorschijnend. Vaak met een roestkleurige
aanslag. Dunwandig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste
winding omvat ongeveer 65% van de totale schelphoogte, de mondopening
33%. Top stomp, bij sommige exemplaren ontbrekend. Operculum
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne
spiraalsculpuur aanwezig. Verder van de kust in de Noordzee. Spoelt weinig aan. | Afmetingen: 3,5 X 1,5 mm.
Schelpkleur: Hoornkleurig tot bleekwit, soms wat glasachtig
doorschijnend. Bij levende dieren bevindt zich vaak een roestkleurige
aanslag op de bovenste windingen.
Schelpvorm: Dunwandig maar toch
vrij stevig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste winding
neemt ongeveer 65% van de totale schelphoogte in beslag, de mondopening
33%. De top is stomp en ontbreekt bij sommige exemplaren. Operculum dun
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Sculptuur: Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne spiraalsculpuur aanwezig. | | Het areaal strekt zich uit van Noorwegen en het Kattegat tot en met de Middellandse Zee. In de Noordzee ligt het zwaartepunt van de verspreiding in de Oestergronden, met name het zuidelijke deel daarvan. Ook in een smalle band ten zuiden daarvan is de soort op enkele plaatsen gevonden evenals op de Doggersbank.
Op het strand: Vermoedelijk fossiele huisjes zijn bekend uit aanspoelsel in Zeeland. Daarnaast ook in fijn aanspoelsel op Texel en Ameland. Bij de Texelse vondsten gaat het om meerdere exemplaren. | Soort met een voorkeur voor fijnzandige en slibrijke sedimenten. In de Noordzee op diepten tussen 10 en 50 m. In zuidelijke streken dieper, tot 120 m. | | 140129 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis
/Doorschijnende%20zakpijp_Ciona%20intestinalis__Grevelingen_Dreischor%20Gemaal_18-09-2011_Nls%20Schrkn.jpg)
Lees verder...
|
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis
Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland.
Lees verder...
| Doorschijnende zakpijp | Ciona intestinalis | Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland. | Afmetingen: Kan tot 15 cm hoog worden.
Kleur: Het gladde lichaam is half doorschijnend wit tot geel soms oranje. Beide openingen met een geel, soms oranje randje. Onder de inkepingen van de openingen zit een donkergele tot oranje stip.
Vorm: De grotere instroomopening bevindt zich aan de bovenkant, de kleinere uitstroomopening bevindt zich aan de zijkant hoewel dit niet altijd even duidelijk is. De instroomopening heeft 8 inkepingen, de uitstroomopening 6. Bij verstoring trekken in- en uitstroomopening samen. | | Oosterschelde | De doorschijnende zakpijp komt in alle Zeeuwse wateren voor. Omdat ze zelf een waterstroom opwekken voor de voedselvoorziening kunnen ze ook in stilstaand water leven. Ze komen dan ook voor in havengebieden als op plaatsen met een sterke stroming. Vaak zijn ze solitair te vinden maar ze kunnen ook in enorme aantallen bij elkaar staan. De doorschijnende zakpijp is te vinden vanaf de laag waterlijn tot de diepste delen van de Zeeuwse wateren op alle soorten hard substraat en soms op bladeren van grotere wieren. | | 103732 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Draaikolk-schijfhoren
Anisus (Disculifer) vortex
/Draaikolk-schijfhoren_AnisusVortex1_PICTAN_a.jpg)
Lees verder...
|
Draaikolk-schijfhoren
Anisus (Disculifer) vortex
Zoetwater-huisjesslak. Tot ca. 9
mm. Licht hoornbruin, soms lichter geelachtig. Vaak deels bedekt met
donkere aanslag.
Plat, schijfvormig horentje. De bovenkant is zeer plat, de onderzijde
afgerond en
hoekig. Bovenaan de windingen een duidelijke scherpe kiel. Op
de windingen onregelmatige
dwarslijntjes/groeilijntjes. Algemeen in heel Nederland in zoete,
stilstaande tot zwak stromende wateren met rijke plantengroei.
Lees verder...
| Draaikolk-schijfhoren | Anisus (Disculifer) vortex | Zoetwater-huisjesslak. Tot ca. 9
mm. Licht hoornbruin, soms lichter geelachtig. Vaak deels bedekt met
donkere aanslag.
Plat, schijfvormig horentje. De bovenkant is zeer plat, de onderzijde
afgerond en
hoekig. Bovenaan de windingen een duidelijke scherpe kiel. Op
de windingen onregelmatige
dwarslijntjes/groeilijntjes. Algemeen in heel Nederland in zoete,
stilstaande tot zwak stromende wateren met rijke plantengroei. | Afmetingen: H. tot 1,2 mm, B. tot
9,5 mm.
Schelpkleur: Licht hoornbruin, min of meer glanzend.
Schelpvorm: Plat, schijfvormig horentje met tot 7 langzaam toenemende, smalle windingen. De windingen zijn aan de bovenzijde (wanneer men zoals tegenwoordig gebruikelijk is het huisje linksgewonden bekijkt - zie opmerkingen) zeer plat, aan de onderzijde breder, meer afgerond en hoekig uitgetrokken. Er is een duidelijke, scherpe kiel. Deze zit niet in het midden maar langs de bovenrand.
Sculptuur: Fijne, iets schuin verlopende dwarslijntjes/groeilijnen. Binnenin de laatste winding is bij vergroting een putjessculptuur zichtbaar. | | Algemene soort in heel Nederland. | In zoete, stilstaande tot zwak stromende wateren met meestal veel plantengroei. Kan enige mate van verzilting en vervuiling doorstaan. | | 716345 [ 716345 ] | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | ANM |
Driedoornige stekelbaars
Gasterosteus aculeatus aculeatus
/Driedoornige%20stekelbaars_Gasterosteus%20aculeatus_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Driedoornige stekelbaars
Gasterosteus aculeatus aculeatus
Zoetwatervis. Ook in brak en zout water. Tot 10 cm maar meestal veel
kleiner. Langwerpig visje met drie stekels op de rug, met daarachter een
rugvin. Zilverkleurig met een bruine rug. Soms op de zijkanten donkere
banden of vlekken. In het voorjaar
hebben de mannetjes een rode keel en buik. In zoet water en kustwateren.
Zwemt meestal in scholen. Vrij algemeen.
Lees verder...
| Driedoornige stekelbaars | Gasterosteus aculeatus aculeatus | Zoetwatervis. Ook in brak en zout water. Tot 10 cm maar meestal veel
kleiner. Langwerpig visje met drie stekels op de rug, met daarachter een
rugvin. Zilverkleurig met een bruine rug. Soms op de zijkanten donkere
banden of vlekken. In het voorjaar
hebben de mannetjes een rode keel en buik. In zoet water en kustwateren.
Zwemt meestal in scholen. Vrij algemeen. | Afmetingen: Lengte tot maximaal 10 cm.
Kleur: Zilverkleurig met donkergroene of bruine rug en dwarsbanden, alleen mannetjes hebben in het voorjaar een rode keel.
Vorm: Kleine langwerpige vis met een opvallend smalle staartwortel en drie (zelden meer) karakteristieke stekels op de rug voor de rugvin. Geen schubben maar een beenplaten huid.
Vinnen: Zowel de rug- als de anaalvin liggen ver naar achteren. Staart wijd, kwastvormig. | | Circumpolaire verspreiding. In Europa
onregelmatig verspreid, meestal wel gebonden aan de kust. Ontbreekt o.a. in Midden Spanje en Zweden. daarentegen wel in Noorwegen, Finland
en de Baltische staten. | Driedoornige stekelbaarzen leven in kustwateren en in zoet water. Sommige populaties trekken naar zoet water om zich daar voort te planten, andere populaties bijven het hele jaar door in zoet water. Ze houden van een plantenrijke omgeving, waar ze hun nesten in bouwen. Dit nest wordt door het mannetje bewaakt (broedzorg). | | 236462 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater|Brakwater|Zoetwater | MOO |
Driehoekige astarte
Astarte montagui
/Astaerte%20montagui.jpg)
Lees verder...
|
Driehoekige astarte
Astarte montagui
Mariene tweekleppige. Tot 16 mm. Geelwit met geelgroene tot roestbruine,
gestippelde opperhuid. Stevige min of meer driehoekige schelp. De
sculptuur bestaat uit tot 50 dicht tegen elkaar gelegen concentrische
ribben.
Slot heterodont, vrij grof en groot. Onderrand niet gecreneleerd. Geen
mantelbocht. Noordzee, grote afstand van de kust. Vooral op en rond de Doggersbank. Uiterst zelden
vers op het strand.
Lees verder...
| Driehoekige astarte | Astarte montagui | Mariene tweekleppige. Tot 16 mm. Geelwit met geelgroene tot roestbruine,
gestippelde opperhuid. Stevige min of meer driehoekige schelp. De
sculptuur bestaat uit tot 50 dicht tegen elkaar gelegen concentrische
ribben.
Slot heterodont, vrij grof en groot. Onderrand niet gecreneleerd. Geen
mantelbocht. Noordzee, grote afstand van de kust. Vooral op en rond de Doggersbank. Uiterst zelden
vers op het strand. | Afmetingen:
L. tot 15 mm, H. tot 16 mm.
Schelpkleur: Geelwit, bedekt door een resistente, geelgroene tot roestbruine opperhuid, die bij vergroting een gestippelde structuur blijkt te hebben.
Schelpvorm: Zeer stevige min of meer driehoekige schelp, waarvan de top iets naar voren is gebogen.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit talloze (tot 50) dicht tegen elkaar gelegen concentrische ribben.
Slot: Heterodont; rechterklep met 1, linkerklep met 2 cardinale tanden. In beide kleppen 1 (echte) laterale tand.
Binnenzijde schelp: De onderkant van de schelp is aan de binnenkant niet gecreneleerd. 2 duidelijke, gelijke spierindruksels, geen mantelbocht.
Dier: Sifonen zeer kort, bezet met papillen. Korte, afgeronde, sterke voet. Lichaamskleur bleekgeel, soms meer groenig. | | Arctisch en
Boreale Gebied en het noordelijke deel van
de Atlantische
Oceaan. De Golf van Biskaje wordt genoemd als het zuidelijkste
deel van het
areaal. In de Nederlandse sector van de Noordzee vooral levend
gevonden op
de Doggersbank. De soort is ook bekend van andere locaties
uit het
offshore-gebied en aanwezig in meerdere Noordzeevisserij-collecties,
echter in de
meeste gevallen zonder concrete coördinaten.
Op het strand: Enkele
malen zijn schijnbaar vers aangespoelde exemplaren gevonden. In
Zeeland, met
name rond Domburg, spoelen regelmatig fossiele
schelpen aan. | In zand of fijn grind, van ca. 10 m tot ruim 450
m diep. Vaak
leven de dieren op de bodem, of slechts ten dele ingegraven, met
het merendeel
van de schelp boven de bodem. Dit maakt de soort kwetsbaar en
is tevens de
reden waarom nog levende exemplaren deels begroeid kunnen zijn
met sponzen,
kokerwormen en andere begroeiing. Op de Doggersbank in middelfijn zand met een maximale dichtheid op de afzonderlijke
vindplaatsen
van enige tientallen exemplaren per m2. Het zijn
filteraars.
De dieren
zijn protandrisch hermafrodiet en wisselen tijdens hun leven van
geslacht. De larven hebben geen, of slechts een uiterst
kort
planktonisch larvenstadium, zodat nieuwe generaties zich niet ver van
de
ouderpopulatie vestigen. Dit maakt de populaties kwetsbaar voor verstoring
en visserij. | | 138823 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa
/Driehoekige%20parelmoerneut_Nucula%20nitidosa%20RHB.jpg)
Lees verder...
|
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa
Mariene tweekleppige. 10-13 mm.
Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top
vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk
parelmoerachtig iriserend.
Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke
groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de
achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in driehoekige
ligamentgroeve.
Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee,
verder van de kust,
ingegraven in slibhoudende bodems.
Lees verder...
| Driehoekige parelmoerneut | Nucula nitidosa | Mariene tweekleppige. 10-13 mm.
Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top
vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk
parelmoerachtig iriserend.
Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke
groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de
achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in driehoekige
ligamentgroeve.
Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee,
verder van de kust,
ingegraven in slibhoudende bodems. | Afmeting: 13 X 10 mm.
Schelpkleur: Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Op de top zit
bij levende exemplaren soms lichtbruine aanslag. Vanuit de top lopen
vaak radiale, stralende grijze of licht oranje kleurbanden. De
binnenkant is sterk parelmoerachtig iriserend.
Schelpvorm: Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. De kleppen gapen niet. Wanneer de achterrand verticaal wordt gehouden, is de bovenkant rondom het horizontale vlak gebogen. Aan de bovenkant bevindt zich een lancetvormig maantje, aan de achterzijde een ovaal rugveld.
Sculptuur: Gladde schelpjes met duidelijke groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot: Taxodont, met aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in een driehoekige ligamentgroeve.
Binnenzijde schelp: Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). | | Langs vrijwel de gehele Atlantische kust, van Noorwegen in het noorden tot Angola in het zuiden. Ook in de Middellandse Zee. Op het NCP is de soort algemeen bekend van de Oestergronden.
Op het strand: Meldingen van deze soort uit aangespoeld materiaal zijn zeer schaars. Het betreft vrijwel zonder uitzondering fragmenten en lege (oude) schelpen. De soort spoelt slechts uiterst zelden vers aan. | Mariene soort. De dieren leven zeer ondiep ingegraven in de toplaag van slibhoudende bodems en fijnzandige sedimenten. Ze hebben tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen, waarmee ze algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment verzamelen en naar de mond transporteren. Geen echte sifonen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting in voorjaar en zomer. Larvenstadium van hoogstens enkele dagen. Het zijn relatief langzaam groeiende dieren. Leeftijd:3-5 jaar. | | 140589 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
/Driehoeksmossel_Dreissena-polymorpha_Erik-van-Vessem_600.png)
Lees verder...
|
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
<p>Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.</p>
Lees verder...
| Driehoeksmossel | Dreissena polymorpha | Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.
| Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm: Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot: Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.
| | Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).
| In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden.
Leeftijd tot ca. 5 jaar.
| | 181566
| Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO|ANM|SETL|Exoten |
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter
/DSCN9429.jpg)
Lees verder...
|
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter
Borstelworm. Mariene soort.
Lees verder...
| Driekantige kalkkokerworm | Spirobranchus triqueter | Borstelworm. Mariene soort. | | | | | | 555935 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|SETL |
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor
/Driekleurige%20knuppelslak_Eubranchus%20cf%20tricolorPvB-Klaverbank2011.jpg)
Lees verder...
|
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor
<p>Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank.<span style="font-size: 12px; font-style: normal; font-variant-ligatures: normal; font-variant-caps: normal; line-height: 1.5; font-family: Arial, Tahoma, Helvetica, Verdana, sans-serif;"></span></p>
Lees verder...
| Driekleurige knuppelslak | Eubranchus cf tricolor | Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank. | Afmetingen: Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak.
Kleur: De algemene lichaamskleur is semi-transparant, bleek gelig of grijswit. De rhinoforen kunnen een oranje waas hebben, of dezelfde bleke kleur als de tentakels en cerata. De bij andere knuppelslakken aanwezige bruine band op de rhinoforen ontbreekt, hetgeen karakteristiek is voor deze soort. De cerata zijn transparant, met aan het uiteinde een toegespitst wit puntje, waaronder een bredere gele of oranjegele pigmentring ligt, met direct daaronder bovendien een smalle witte ring. Gezamenlijk maskeren deze de cnidosac. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata vormen een opvallend dunne, oranjebruine tot donkere streep in het midden van de lichte cerata. Juveniele dieren tot ca. 13 mm zijn soms alleen wit, met uitzondering van de vertakkingen van de middendarmklier.
Vorm: Geen schelp. De rhinoforen en tentakels zijn glad, de rhinoforen lijken iets langer. Er is een relatief groot aantal cerata. Deze zijn duidelijk gezwollen, met name bij dieren die op Penneschaft worden aangetroffen. De cerata staan zo dicht op elkaar dat geen duidelijke organisatie in rijen zichtbaar is.
Eieren: De eieren vormen een niet nader beschreven band, met daarin tot 650 embryo’s. Elders zijn eisnoeren aangetroffen van mei tot oktober. Uit de Nederlandse kustwateren zijn tot nu toe nog geen eisnoeren bekend. | Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen. | Van de Europese kust bekend van Groenland, de Witte Zee, Scandinavië, de Britse en Faeröer-Eilanden en de Franse westkust. Elders ook bekend van de Amerikaanse oostkust, Nova Scotia, Maine. Voor de Nederlandse faunalijst is deze soort vermoedelijk een recente aanvulling. De soort is zeer zeldzaam: er is slechts eenmalig één dier van ca. 2 cm aangetroffen op het Nederlandse deel van de Klaverbank (juni 2011), op een restant van een niet nader gedetermineerde hydropoliepensoort. | De soort leeft op hard substraat in het sublitoraal, op diepten van enkele meters tot ten minste 80 m. Vaak aanwezig op plaatsen met een sterkere stroming. In de literatuur wordt gemeld dat deze soort zich voedt met diverse soorten hydropoliepen, met name Geknoopte zeedraad Obelia geniculata, maar ook Penneschaft Tubularia indivisa, Ruwe zeeborstel Hydrallmania falcata, Zeedennetje Abietinaria abietina en Zeespriet Nemertesia sp. Dieren die zich voeden met Penneschaft zijn opvallend plomper, waardoor ze meer op onder andere de ‘Gezwollen knuppelslak’ lijken dan dieren die zich met fijnere hydropoliepen voeden (B. Picton, pers. med.). | | 139771 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
/Druipzakpijp_Didemnum%20vexillum_Duncan%20van%20Vliet_detail.jpg)
Lees verder...
|
Druipzakpijp
Didemnum vexillum
Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke
zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk
uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min
of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat
donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water.
Lees verder...
| Druipzakpijp | Didemnum vexillum | Zakpijp. Mariene soort. Kolonievormend. Kolonies tot tientallen vierkante cm en door aaneengroei hele stenen bedekkend (afzonderlijke
zakpijpjes kleiner dan 1 mm). Gemeenschappelijk
uitstroomopeningen in doorsnede tot ca 3 mm. Witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min
of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat
donkerder banen. Zeeland, Oosterschelde in rustiger water. | Afmetingen: Kolonies kunnen tientallen vierkante centimeters groot worden en door aaneengroei hele stenen bedekken. De afzonderlijke zakpijpjes zijn kleiner dan 1 mm. De gemeenschappelijk uitstroomopeningen kunnen een doorsnede bereiken tot circa 3 mm.
Kleur: Kolonies zijn witgeel tot beige. Er is een onregelmatig min of meer gemarmerd patroon te zien van lichtere vlekken langs wat donkerder banen.
Vorm: De Druipzakpijp is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig
uiterlijk. Ze woekeren vaak over andere organismen van hard
substraat heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote
kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van
vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele
zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te
zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de
gemeenschappelijke uitstroom-openingen. | | De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden in de zoute wateren van de Zeeuwse Delta, de Waddenzee. In de Noordzee wordt de soort maar weinig aangetroffen. | De soort wordt voornamelijk in rustig water aangetroffen op allerlei substraat. Bij massaal optreden wordt de andere begroeiing meestal overwoekerd. | | 250126 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis
/foto_1_cor_kuyvenhoven_bispira_volutacornis.jpg)
Lees verder...
|
Dubbele waaierkokerworm
Bispira volutacornis
Borstelworm. Mariene soort.
Lees verder...
| Dubbele waaierkokerworm | Bispira volutacornis | Borstelworm. Mariene soort. | | | | | | 130875 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dubbelstreepsnoerworm
Lineus bilineatus
/Dubbelstreepsnoerworm_Lineus%20bilineatus_Oosterschelde_Zeelandbrug_1-11-2016_Paul%20Engels.jpg)
Lees verder...
|
Dubbelstreepsnoerworm
Lineus bilineatus
Lees verder...
| Dubbelstreepsnoerworm | Lineus bilineatus | | | | | | | 122511 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dunlipharder
Liza ramada
/Dunlipharder_Liza%20ramada_Jelger%20Herder.jpg)
Lees verder...
|
Dunlipharder
Liza ramada
<p>Zeevis. Ook in brak en soms in zoet water. 50-60 cm (tot 70 cm).
Groot, stevig en slank torpedovormig lichaam, met een blauwgroene rug en
bijna zilverachtige witte flanken en buik. De bovenlip is dunner dan de
halve ooglengte en niet voorzien van papillen. Zwemmen meestal in
groepsverband te vinden. </p>
Lees verder...
| Dunlipharder | Liza ramada | Zeevis. Ook in brak en soms in zoet water. 50-60 cm (tot 70 cm).
Groot, stevig en slank torpedovormig lichaam, met een blauwgroene rug en
bijna zilverachtige witte flanken en buik. De bovenlip is dunner dan de
halve ooglengte en niet voorzien van papillen. Zwemmen meestal in
groepsverband te vinden. | Afmetingen: Lengte tot 70 cm.
Kleur: Blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte
flanken en buik. Rug met donkere lengtestrepen. Vage donkere vlek achter de borstvinnen.
Vorm: Het lichaam is stevig en slank
torpedovormig. De bovenlip is dunner dan de halve ooglengte en niet
voorzien van papillen. De huid is bezet met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken.
Vinnen: De eerste rugvin is karakteristiek met
vier harde vinstralen, de tweede rugvin en de anaalvorm zijn hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. | | | Harders worden vooral bij pontons en wrakken gesignaleerd. Ze kunnen ook dicht bij oevers worden waargenomen, waar ze algen af wieren grazen. De dieren eten voornamelijk plantaardig voedsel en de zeer kleine diertjes die daar tussen zitten. Volwassen dieren eten ook schelpdieren.
Dunlipharders komen in Nederland weinig voor. Soms worden ze ook in zoet water gezien. | | 126980 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |