Search
Search
 
Zoeken
 
 
Zoeken
Biotoop
Project
 
   
 
Groepen
 
 
 
   
 
Soorten
 
 
123
Page size:
 21 items in 3 pages
ZoekbeeldKenmerken
               
123
Page size:
 21 items in 3 pages
Dwerginktvis
Sepiola atlantica

Dwerginktvis
Sepiola atlantica

Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5 paar armen, waarvan één paar langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin. Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).

Main Image
 
Sepiola atlantica 

Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5 paar armen, waarvan één paar langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin. Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).

Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur:
Het lichaam is melkachtig transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar langer is.
Armen:
De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen:
Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp:
een skelet ontbreekt. Het dier bezit alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een goede plek om te zoeken.

 Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld.

Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt.

 141454NederlandZoutwaterMOO
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata

Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata

Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17 cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine zuignapjes. Vinnen beginnend op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius (schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.
Main Image
 
Alloteuthis subulata Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17 cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine zuignapjes. Vinnen beginnend op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius (schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.

Afmetingen: Mantellengte bij mannetjes tot 14, bij vrouwtjes tot 12 cm. Lengte hele dier: tot 20 (man)  tot 17 cm (vrouw)
Lichaamskleur: Variërend van vuilwit tot bruinrood, de typischekleurschakeringen van een kustbewoner die zich goed aan de achtergrond kanaanpassen. De vele kleine en grote chromatoforen zijn zeer regelmatig over hetlichaam verdeeld.
Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig, uitlopend in een punt. Bij het mannetje is die zeer scherp. De mantelrand steekt aan de rugzijde in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen twee rijen zuignapjes. De lepels aan de uiteinden van de langere tentakels zijn maar weinig breder dan de tentakels en hebben vier rijen zeer kleine zuignapjes. Bij het mannetje is de vierde arm linksgehectocotyliseerd, vooral de top is omgevormd om de spermatoforen over te brengen.
Vinnen: De vinnen zijn, op de rug gezien, hartvormig en beginnen op ongeveer een derde van de mantellengte, gerekend vanaf de mantelrand. 

Schelp (rugschild): De inwendig gelegen gladius is slank, veervormig en bestaat uit chitine zonder kalk. Hij beslaat de totale dorsale mantellengte. De schelpkleur is deels doorschijnend licht- tot bruingeel.

 

Van de Shetland-Eilanden tot in de Middellandse Zee. Alleen dicht langs de kust. Het is in de Noordzee de meest voorkomende inktvissoort. In Nederland wordt de soort tot vlak voor de kust waargenomen, met name in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. In de Oosterschelde vooral waargenomen in de maanden mei, juni en juli.

Op het strand: Zelden spoelen levende dieren aan. De eieren zijn nu en dan te vinden, de schelp (rugschild) slechts bij hoge uitzondering.

Pelagische leefwijze. Bewoner van ondiepe kustwateren, leeft vlak boven de bodem. Trekt in het voorjaar naar de kust om eieren af te zetten, waarna de volwassen dieren sterven. Jonge dieren trekken bij dalende watertemperatuur in het najaar langs de kust naar het diepere en dan nog warmere water in het midden van de Noordzee. Het voedsel bestaat uit kleine vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Paaitijd langs de Nederlandse kust in voorjaar en zomer. De 2 mm grote eieren liggen ingekapseld in een aantal gelatineachtige, ongekleurde en meestal doorzichtige strengen van 10 cm, die in trosjes, met een steeltje op wier of ander substraat worden vastgemaakt.

 153131NederlandZoutwaterMOO
Gewone Europese achtarm
Octopus vulgaris

Gewone Europese achtarm
Octopus vulgaris

Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm. Lichaamskleur variabel: geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde vaak lichter. Het dier kan flitsend van kleur veranderen. Relatief grote ogen, huid gebobbeld, wrattig. Om de bek acht even lange vangarmen, tot drie keer langer dan de mantellengte. Op de vangarmen twee rijen zuignappen. Geen in- of uitwendige schelp. Eieren in lange strengen, vastgemaakt onder stenen of in holen. Lange tijd werd de soort beschouwd als verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer weer enkele waarnemingen gedaan, waaronder relatief dicht bij de kust.
Main Image
 
Octopus vulgaris Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm. Lichaamskleur variabel: geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde vaak lichter. Het dier kan flitsend van kleur veranderen. Relatief grote ogen, huid gebobbeld, wrattig. Om de bek acht even lange vangarmen, tot drie keer langer dan de mantellengte. Op de vangarmen twee rijen zuignappen. Geen in- of uitwendige schelp. Eieren in lange strengen, vastgemaakt onder stenen of in holen. Lange tijd werd de soort beschouwd als verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer weer enkele waarnemingen gedaan, waaronder relatief dicht bij de kust.Afmetingen: Dorsale mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm.
Lichaamskleur: Variabel. Geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde vaak lichter. De dieren kunnen net als de andere intvissen flitsend en snel van kleur verandren door de chromatoforen in de huid te vergroten of verkleinen.
Lichaamsvorm:
De mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. De ogen zijn relatief groot, het dier heeft een gebobbelde, wrattige huid.
Armen: Om de bek heen staan acht even lange vangarmen, die tot drie keer langer kunnen worden dan de mantellengte. Op de vangarmen staan twee rijen zuignappen.
Schelp: Er is bij achtarmen geen inwendig rugschild aanwezig (en ook geen uitwendige schelp zoals bij de Tropische Nautilus-soorten).
Eieren: De eieren zijn klein, tot ca. 2 mm en worden gelegd in lange strengen, die elk meer dan 100.000 eieren kunnen bevatten. Deze strengen worden aan het dak van een holletje vastgemaakt.
 In Europa vanaf Het Kanaal en de Ierse kust zuidwaarts tot in de Middellandse Zee. Op het NCP heeft vroeger zeker een populatie geleefd, gezien de monsters van vooral voor 1940, die in de verzameling van Naturalis zijn opgenomen. Het laatste monster in de collectie stamt uit 1963. Deze dieren zijn vrijwel allemaal op en om de Haaks en de Terschellinger Bank gevangen. Waarschijnlijk is de intensivering van de boomkorvisserij en het wegvissen van stenen deze populatie fataal geworden. In hoeverre aangespoelde dieren bekend zijn is niet duidelijk. Een exemplaar gemeld van Texel op 16 april 2001 in een fuik op het wad bij De Cocksdorp bleek bij nadere beschouwing een Kleine  achtarm Eledone cirrhosa. Lange tijd werd de soort beschouwd als verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer weer enkele waarnemingen gedaan, steeds relatief dicht bij de kust.Kustbewoner die vooral op de bodem leeft. Vooral te vinden langs kusten met rotspartijen en holten waarin de dieren zich kunnen terugtrekken. Vanaf de waterlijn tot 100 m diep. Gewone achtarmen vallen vanuit hun hol de prooi aan. Duikers herkennen de holen aan de markering door restanten van de maaltijd, die vooral uit krabben en soms ook andere kreeftachtigen bestaat. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De zaadpakjes (spermatoforen) worden, net als bij de andere inktvissen, door het mannetje met een speciale arm, (hectocotylus genoemd) overgebracht in de mantelholte van het vrouwtje. Bij Octopus-soorten breekt deze arm meestal af in de mantelholte. De later door het vrouwtje gelegde eieren zijn klein, tot ca. 2 mm en worden gelegd in lange strengen, die elk meer dan 100.000 eieren kunnen bevatten. Deze strengen worden aan het dak van een holletje of onder overhangende stenen of soms aan de bodem vastgemaakt. Het vrouwtje bewaakt en verzorgt de eieren tot deze zo’n twee maanden na het leggen uitkomen. De eerste twee maanden van hun leven brengen jonge achtarmen vrij zwemmend in het plankton door, voordat ze aan hun twee- tot driejarige leven bij de zeebodem beginnen. De verzorging van de eieren vraagt zoveel energie van de vrouwtjes, dat ze daarna meestal sterven. 140605NederlandZoutwaterMOO|ANM
Gewone pijlinktvis
Loligo vulgaris

Gewone pijlinktvis
Loligo vulgaris

Tienarmige inktvis. 5 paar armen, waarvan een paar langer is (vangarmen). Het lichaam is langgerekt, pijlvormig met aan weerszijde een driehoekige vin die twee derde van het lichaam omvat. Op de lepels aan de beide tentakels staan vier rijen  zuignappen, waarvan de zes tot acht middelste zuignappen zeker 3x groter zijn dan de rest. In het voorjaar trekken ze naar de kust om daar hun eieren af te zetten. Deze zitten in langwerpige, wit doorschijnende capsules. Ieder capsule bevat meerdere eitjes. 

Main Image
 
Loligo vulgaris 

Tienarmige inktvis. 5 paar armen, waarvan een paar langer is (vangarmen). Het lichaam is langgerekt, pijlvormig met aan weerszijde een driehoekige vin die twee derde van het lichaam omvat. Op de lepels aan de beide tentakels staan vier rijen  zuignappen, waarvan de zes tot acht middelste zuignappen zeker 3x groter zijn dan de rest. In het voorjaar trekken ze naar de kust om daar hun eieren af te zetten. Deze zitten in langwerpige, wit doorschijnende capsules. Ieder capsule bevat meerdere eitjes. 

Afmetingen: Totale lengte tot ca. 75 cm. De inwendige schelp word maximaal 38 cm, maar doorgaans ca. 18,5 cm.
Lichaamskleur: Van roze, bruinrood tot paars. Het dier heeft grove chromatoforen en kan de kleurintensiteit daarmee aanpassen.
Lichaamsvorm: Langwerpig lichaam met aan de kop vijf paar poten.
Armen: De Gewone pijlinktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is tweemaal zolang als de anderen en wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat zuignapjes. Bij de twee verlengde vangarmen zijn deze duidelijk grotere. Bij het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Aan weerszijde van het lichaam een driehoekige vin. Alleen een inwendig schild, wat regelmatig aangespoeld op het strand kan worden gevonden.
Schelp: Veervormig chitineus rugschild zonder kalk, inwendig, ca 18,5 cm lang.

Zoektip: Moeilijk te vinden, doordat de dieren een zwervend bestaan leiden. De meeste kans bestaat in het voorjaar wanneer ze naar de kust trekken om eieren af te zetten. Determinatietip: let op de twee verlengde vangarmen. Deze zijn duidelijk langer dan die van de Dwerg-pijlinktvis.

 

Vanaf Noorwegen Via de Noordzee, de Britse eilanden (Ierse Zee, Zuidkust Engeland, Schotse kusten) tot de kust van West-Afrika en in de Middellandse Zee, van 20 tot 250 m diep. Langs de Nederlandse kust trekken in het voorjaar vanuit Het Kanaal exemplaren naar onze kustwateren en Zeeland.

Pelagische fauna, kustbewoner. Ze zijn niet aan een bepaalde ondergrond gebonden. Volwassen dieren komen in het voorjaar vanuit Het Kanaal naar het noorden om hier langs de kust te paaien. In het najaar trekken de juvenielen naar het zuiden. De dieren trekken rond in het vrije water op zoek naar prooi. Het voedsel bestaat voornamelijk uit vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De vrouwtjes zetten doorzichtige 2 mm grote eieren af, ingebed in gelatineuze snoeren van ca. 20 cm lengte. Deze worden in trosjes met een steeltje vastgemaakt op het substraat. Bij gevaar graven ze zich niet in, maar vluchten ze zwemmend weg.

In de wintermaanden is er een trek via Het Kanaal naar het zuiden. Langs de Nederlandse kust kunnen, afhankelijk van de watertemperatuur, vanuit Het Kanaal rond half april de eerste binnentrekkende exemplaren worden verwacht. In de Oosterschelde wordt de Gewone pijlinktvis vooral waargenomen in de maanden mei en juni.

140271

NederlandZoutwaterMOO|SMP|ANM
Grote pijlinktvis
Todarodes sagittatus

Grote pijlinktvis
Todarodes sagittatus

Tienarmige inktvis. Mariene soort. Dier tot 120 cm. Rugzijde donker roodbruin, paars of oranje, buikzijde bleker. Groot, slank pijlvormig dier. Vangarmen met twee rijen zuignappen. Lange smalle lepel aan het eind van de tentakels met vier rijen zuignappen, de twee buitenste rijen zijn weinig ontwikkeld. De beide vinnen beginnen op 3/5 van de mantelrand en vormen een duidelijke hoekige pijl. Spoelt af toe aan op het strand.
Main Image
 
Todarodes sagittatus Tienarmige inktvis. Mariene soort. Dier tot 120 cm. Rugzijde donker roodbruin, paars of oranje, buikzijde bleker. Groot, slank pijlvormig dier. Vangarmen met twee rijen zuignappen. Lange smalle lepel aan het eind van de tentakels met vier rijen zuignappen, de twee buitenste rijen zijn weinig ontwikkeld. De beide vinnen beginnen op 3/5 van de mantelrand en vormen een duidelijke hoekige pijl. Spoelt af toe aan op het strand.

Afmetingen: Dorsale mantellengte tot 65 cm, hele dier tot 120 cm.
Lichaamskleur: De rugzijde (dorsaal) van het dier is donker roodbruin, de buikzijde (ventraal) bleek roodbruin.
Lichaamsvorm: Lang slank pijlvormig dier, verhouding lengte-breedte ongeveer 5:1.
Armen: Op de vangarmen staan twee rijen zuignappen. Op de lange smalle lepel aan het eind van de tentakels staan vier rijen zuignappen, waarvan de twee buitenrijen nauwelijks zijn ontwikkeld. Op de top van de lepel staan vier rijen zeer kleine zuignapjes.
Vinnen: De beide vinnen vormen min of meer een rechthoek, die op 3/5 van de mantelrand begint en eindigt in een hoek van 90o.

Schelp: Zie de betreffende pagina over de gladius van de Grote pijlinktvis.

Spoelt de laatste jaren vaker aan.Oost-Atlantische wateren, van Kaap de Goede Hoop, Azoren, IJsland tot Nova Zembla en de Middellandse Zee. Gezien de vele waarnemingen en vangsten foerageert de Grote pijlinktvis in de Nederlandse wateren en kan de soort zeker tot de Nederlandse fauna worden gerekend. Trends De soort is vóór 1985 veel vaker waargenomen en op het strand aangespoeld dan in de periode vanaf 1985. Aangezien de waarnemersinspanning op het strand alleen maar is toegenomen, mag worden verondersteld dat er inderdaad sprake is geweest van een afname. De laatste jaren neemt het aantal waarnemingen op het strand weer opvallend toe en spoelen met name op de Waddeneilanden weer vaker dieren aan.Pelagische soort, die tot op grote diepte leeft. De dieren leven in een dag-nachtritme: overdag verblijven ze in diep water en ’s nachts aan het oppervlak om te jagen.Als voedsel staat onder andere kleine Haring op het menu. Voortplanting: de dieren zijn van gescheiden geslacht. De paaitijd valt vooral in het vroege voorjaar. Aangespoelde eieren zijn niet van de Nederlandse kust bekend. Gezien de verafgelegen paaiplaatsen is de kans zeer klein.In de noordoostelijke Atlantische wateren trekt de Grote pijlinktvis in de winter en het vroege voorjaar in grote scholen naar baaien en fjorden in Ierland, Noord-Schotland en Noorwegen. Deze trek loopt, gezien de meldingen van vangsten op het NCP en de regelmatige strandingen, ook deels door de Nederlandse kustwateren. Een andere mogelijkheid is dat het om dieren gaat die in de winter of het vroege voorjaar langs de Zuid-Ierse kust hebben gepaaid en afgeleefd met de zeestromingen door Het Kanaal in de Noordzee terecht zijn gekomen. Het zijn altijd grote dieren die aanspoelen.140624NederlandZoutwaterSMP
Inwendige schelp van de Posthoreninktvis
Spirula spirula

Inwendige schelp van de Posthoreninktvis
Spirula spirula

Tienarmige inktvis. Mariene (diepzee-)soort. Inwendige schelp. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Tot ca. 4 cm. Doorsnede buis: 8-13 mm. Matwit tot zilvergrijs, binnenkant glanzend zilver- tot geelgrijs parelmoer. In een plat vlak spiraalvormig losgewonden buis, met binnenin diverse schotjes. Buitenzijde vrij glad aan, met groeilijnen.
Main Image
 
Spirula spirula Tienarmige inktvis. Mariene (diepzee-)soort. Inwendige schelp. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Tot ca. 4 cm. Doorsnede buis: 8-13 mm. Matwit tot zilvergrijs, binnenkant glanzend zilver- tot geelgrijs parelmoer. In een plat vlak spiraalvormig losgewonden buis, met binnenin diverse schotjes. Buitenzijde vrij glad aan, met groeilijnen.Afmetingen: breedte van de losgewonden spiraal: tot ca. 4 cm. Doorsnede buis: 8-13 mm.
Schelpkleur: Matwit tot zilvergrijs, binnenkant en septen (schotjes) glanzend zilvergrijs tot geelgrijs parelmoer.
Vorm: Een in een plat vlak spiraalvormig losgewonden buis, van binnen via diverse schotjes opgedeeld in losse kamertjes.
Sculptuur: De buitenzijde voelt vrij glad aan, met groeilijnen, die sterker vertegenwoordigd zijn rondom de schotjes.
 De inktvis leeft niet in de Noordzee. Schelpen zijn enkele malen aangespoeld.Spirula spirula is een diepzee-inktvis die in bijna alle Oceanen ter wereld voorkomt. Echter zeker niet in de ondiepe Noordzee. Schelpen zijn, vanwege het feit dat de inwendige kamertjes of compartimentjes met gas gevuld zijn, in staat om drijvend grote afstanden af te leggen. Op deze wijze enkele malen op het Nederlandse strand aangetroffen. 141548NederlandZoutwaterSMP|ANM
Kleine achtarm
Eledone cirrhosa

Kleine achtarm
Eledone cirrhosa

Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte tot 15 cm, hele dier tot 45 cm. Bruinrood tegen een donkere achtergrond, maar de kleur kan flitsend overgaan in vuilwit met bruinrode vlekken. De mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. Aan de kop 4 paar armen, die gelijk in lengte zijn, elke vangarm met één rij zuignappen. Geen inwendig rugschild. Op de huid staan kleine wratjes, waardoor die wat ruw aanvoelt. Boven de ogen een stekeltje van ten hoogste 0,5 cm (moeilijk te vinden). Schaarse dwaalgast, paait vermoedelijk niet in de Noordzee.
Main Image
 
Eledone cirrhosa Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte tot 15 cm, hele dier tot 45 cm. Bruinrood tegen een donkere achtergrond, maar de kleur kan flitsend overgaan in vuilwit met bruinrode vlekken. De mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. Aan de kop 4 paar armen, die gelijk in lengte zijn, elke vangarm met één rij zuignappen. Geen inwendig rugschild. Op de huid staan kleine wratjes, waardoor die wat ruw aanvoelt. Boven de ogen een stekeltje van ten hoogste 0,5 cm (moeilijk te vinden). Schaarse dwaalgast, paait vermoedelijk niet in de Noordzee.Afmetingen: Dorsale mantellengte tot 15 cm. Lengte hele dier tot 45 cm.
Lichaamskleur: De lichaamskleur is bruinrood tegen een donkere achtergrond, maar die kleur kan razendsnel overgaan in vuilwit met bruinrode vlekken.
Lichaamsvorm: De mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. De overgang tussen de dorsale en ventrale zijde is scherp.
Armen: Om de bek staan acht (geen tien zoals bij de andere inktvissen) vangarmen. Deze zijn allemaal ongeveer even lang en kunnen ie tot twee keer langer kunnen worden dan de mantellengte. Op alle vangarmen staat één rij zuignappen.
Vinnen: Schelp: Er is geen inwendig rugschild.
Eieren: De 2 mm grote eitjes worden gelegd in strengen.
Overig: De huid is bezet met hele kleine wratjes, waardoor die wat ruw aanvoelt.
Boven de ogen staat een stekeltje van ten hoogste 0,5 cm, dat vaak moeilijk is te vinden.
 Langs alle kusten van de noordoostelijke Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee, gewoonlijk op diepten van 50-100 m. In de zomer komt de Kleine achtarm ook zo nu en dan in de zuidelijke Noordzee en op het NCP. De dieren worden incidenteel gevangen door vissers. De soort is ook ten minste eenmaal uit de Waddenzee gemeld. Of het dier ook echt in de Nederlandse kustwateren foerageert of misschien toch beter als dwaalgast kan worden beschouwd, is niet helemaal duidelijk.De Kleine achtarm leeft in holletjes op de bodem. Het is een dier van wat dieper water, hetgeen met name geldt voor de mannetjes. De dieren die al voedsel zoekend op het NCP terecht komen, zijn dan ook vrijwel allemaal vrouwtjes. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit garnalen, kreeftjes en krabben. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De vrouwtjes leggen de 2 mm grote eitjes in strengen, die onder andere hangend aan de onderkant van holletjes of onder stenen worden vastgemaakt. De Kleine achtarm paait echter niet op het NCP. 140600NederlandZoutwaterSMP|ANM
Noordse pijlinktvis
Loligo forbesii

Noordse pijlinktvis
Loligo forbesii

Tienarmige inktvis. Mantellengte tot 45 cm, hele dier 75 cm. Grijs tot rozebruin, met bruinrode strepen en vlekkerige plekken gevormd met meer/minder chromatoforen. Lichaam pijlvormig, achterpunt afgerond. Op de vangarmen 2 rijen zuignappen, op de lepels van de tentakels 4 rijen vrijwel even grote  zuignappen. Middelste 6-8 zuignappen nauwelijks groter dan overige. Vinnen ruitvormig, beginnend op 1/4 van de mantellengte, eindigend in een hoek tussen 65-70o. Schelp/rugschild veervormig, in vorm gelijk aan dat van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris, maar groter, tot 45 cm. Noordelijk deel Noordzee. Schelp, eieren en dier spoelen zelden aan.
Main Image
 
Loligo forbesii Tienarmige inktvis. Mantellengte tot 45 cm, hele dier 75 cm. Grijs tot rozebruin, met bruinrode strepen en vlekkerige plekken gevormd met meer/minder chromatoforen. Lichaam pijlvormig, achterpunt afgerond. Op de vangarmen 2 rijen zuignappen, op de lepels van de tentakels 4 rijen vrijwel even grote  zuignappen. Middelste 6-8 zuignappen nauwelijks groter dan overige. Vinnen ruitvormig, beginnend op 1/4 van de mantellengte, eindigend in een hoek tussen 65-70o. Schelp/rugschild veervormig, in vorm gelijk aan dat van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris, maar groter, tot 45 cm. Noordelijk deel Noordzee. Schelp, eieren en dier spoelen zelden aan.Afmetingen: Mantellengte tot 45 cm, totale lengte hele dier 75 cm.
Lichaamskleur:  Grijsachtig tot rozebruin, met vooral op de ventrale zijde van het achterlijf in de lengterichting bruinrode strepen van 1 tot 4 cm. Deze worden gevormd door dicht opeen geplaatste chromatoforen. Op de dorsale zijde staan veel chromatoforen, die het dier op plaatsen waar ze minder zijn een vlekkerige indruk geven. Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig en de achterpunt is afgerond. De dorsale mantelrand steekt in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen 2 rijen zuignappen. Op de lepels van de beide tentakels 4 rijen zuignappen, die vrijwel even groot zijn. De 6-8 middelste zuignappen zijn maar weinig groter dan de rest.

Vinnen: Op de rug gezien ruitvormig, beginnend op ca 1/4 van de mantellengte en eindigend in een hoek tussen 65-70o.

Schelp/rugschild: De inwendig gelegen gladius is breed veervormig. Zie verder de pagina van de gladius van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris. Er bestaan geen duidelijke onderscheidingskenmerken tussen beide vormen, afgezien van het feit dat de gladius van L. forbesii groter wordt dan 35 cm (tot ruim 45 cm). Hetzlfde geldt voor de gelatineuze eiertrossen, die nog nooit met zekerheid op onze kust zijn gevonden en waarvan de kans op aanspoelen uiterst klein is.

 Van Bergen, Noorwegen, langs alle Europese kusten en in de Middellandse Zee op een diepte van ten minste 80 m en een watertemperatuur van ten minste 8,5o Celsius. De soort foerageert in de Nederlandse wateren maar paait hier niet of zelden. De meeste waarnemingen zijn gedaan op het noordelijke deel van het NCP rondom de Oestergronden en de Doggersbank. Ook in het zuidelijke deel van het NCP zijn dieren aangetroffen. De Noordse pijlinktvis is niet bekend van de Waddenzee of de Zeeuwse Delta.Pelagische fauna. De Noordse pijlinktvis leeft in het diepere deel van het Europese Continentale Plat. Bekende paaiplaatsen in en om de Noordzee liggen ten noorden van Schotland en in het westelijke deel van Het Kanaal. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De paaitijd begint op de noordelijke paaiplaatsen in februari. Na het paaien sterven de dieren. Op het NCP zijn geen paaiplaatsen van deze soort en daar worden dan ook hoofdzakelijk onvolwassen dieren gevangen, nooit in grote aantallen. Het menu van de Noordse pijlinktvis bestaat hoofdzakelijk uit vis, soms ook inktvisjes. De dieren kunnen 1-2 jaar oud worden.  416668NederlandZoutwaterSMP|ANM
Rugschild Afrikaanse zeekat
Sepiella ornata

Rugschild Afrikaanse zeekat
Sepiella ornata

Tienarmige inktvis. Niet inheems. Mariene soort. Inwendig rugschild. Zeer slank met chitineuze kap en ring rondom. Geen rostrum. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Het rugschild is ten minste één keer op het Nederlandse strand aangetroffen.
Main Image
 
Sepiella ornata Tienarmige inktvis. Niet inheems. Mariene soort. Inwendig rugschild. Zeer slank met chitineuze kap en ring rondom. Geen rostrum. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Het rugschild is ten minste één keer op het Nederlandse strand aangetroffen.

Afmetingen: Tot 9 cm lang.
Schelpkleur: Kalkwit.
Schelpvorm: slank rugschild, met bij verse schelpen een chitineuze kap over de caudale zijde en rondom eveneens een chitineuze rand. Rostrum niet zichtbaar
Sculptuur: Schelp: aan de ene zijde zacht, met brosse lamellen, de andere hard, korrelig.
Overig: Deze inktvissoort leeft zeker niet in de Noordzee. Door het goede drijfvermogen kunnen de rugschilden over grote afstanden vervoerd worden.

 West-Afrikaanse kust. In hoeverre het bij het aangespoelde materiaal gaat om een van ver aangedreven rugschild dat op een natuurlijke wijze op onze kust is beland, of om afval van bijvoorbeeld een aan boord van een schip genuttigde inktvismaaltijd, is niet te achterhalen.Pelagische soort. Leeft niet in de Noordzee. 225586NederlandZoutwaterSMP|ANM
Rugschild Gebochelde zeekat
Sepia dollfusi

Rugschild Gebochelde zeekat
Sepia dollfusi

Tienarmige inktvis. Niet inheems. Mariene soort. Inwendig rugschild. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Het rugschild is ten minste één keer op het Nederlandse strand aangetroffen.
Main Image
 
Sepia dollfusi Tienarmige inktvis. Niet inheems. Mariene soort. Inwendig rugschild. Behoort zeker niet tot de Nederlandse fauna. Het rugschild is ten minste één keer op het Nederlandse strand aangetroffen.Afmetingen: Tot 6 cm lang.
Schelpkleur: Kalkwit.
Schelpvorm:
Langwerpig-ovaal rugschild, aan de zachte ventrale zijde een duidelijke hoogopstaande kam of bochel. Geen opvallend rostrum.
Sculptuur: Schelp: aan de ene zijde zacht, met brosse lamellen, de andere hard, korrelig.
Overig: Deze inktvissoort leeft zeker niet in de Noordzee. Door het goede drijfvermogen kunnen de rugschilden over grote afstanden vervoerd worden.
 Rode Zee. In hoeverre het bij het aangespoelde materiaal gaat om een van ver aangedreven rugschild dat op een natuurlijke wijze op onze kust is beland, of om afval van bijvoorbeeld een aan boord van een schip genuttigde inktvismaaltijd, is niet te achterhalen.Pelagische soort. Leeft niet in de Noordzee. 220307NederlandZoutwaterSMP|ANM
  • NoFilter
  • Contains
  • DoesNotContain
  • StartsWith
  • EndsWith
  • EqualTo
  • NotEqualTo
  • GreaterThan
  • LessThan
  • GreaterThanOrEqualTo
  • LessThanOrEqualTo
  • Between
  • NotBetween
  • IsEmpty
  • NotIsEmpty
  • IsNull
  • NotIsNull
  • Custom
 
   
 
Instellingen
 
 


Kolommen
select
       
Indeling
select
        
Uiterlijk
select

Groepsnaam
select

Sortering groepsnaam
select



 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top