jan-van-gent
Morus bassanus

|
jan-van-gent
Morus bassanus
Zeevogel. Wit met geelbruine tot okergele kop. Grote, blauwgrijs met zwarte
snavel. Vleugelpunten zwart, poten eveneens zwart. Om het oog een blauwe
ring. Herkenbaar aan de manier van vliegen - laag over de golven aan
de horizon - en de spectaculaire duikvluchten naar vis. Vliegt vaak
achter schepen aan. Op het strand (uitgezonderd bij olierampen) alleen
dode aangespoelde dieren. Levende dieren uiterst zelden: deze zijn dan
vrijwel altijd ernstig verzwakt en ziek.
Item 1 of 0
| jan-van-gent | Morus bassanus | | Zeevogel. Wit met geelbruine tot okergele kop. Grote, blauwgrijs met zwarte
snavel. Vleugelpunten zwart, poten eveneens zwart. Om het oog een blauwe
ring. Herkenbaar aan de manier van vliegen - laag over de golven aan
de horizon - en de spectaculaire duikvluchten naar vis. Vliegt vaak
achter schepen aan. Op het strand (uitgezonderd bij olierampen) alleen
dode aangespoelde dieren. Levende dieren uiterst zelden: deze zijn dan
vrijwel altijd ernstig verzwakt en ziek. | Afmetingen: Volwassen dieren 90-100 cm (spanwijdte: 170-180 cm)
Kleur: Het lichaam is wit, de staartpunten eveneens, de vleugelpunten zijn zwart. De kop is okergeel. De snavel is blauwgrijs met zwarte randen. Ook rondom het oog zwart. Direct om het oog zit een blauwe
oogring. De poten zijn zwart en hebben zwemvliezen.
Beeld: De dieren duiken op spectaculaire wijze naar vis, met een
snelheid van 100 km/uur. Ook onder water 'vliegen' ze met hun vleugels.
Vorm: Een grote, gestroomlijnde vogel met lange, smalle vleugels. De kop is groot, de nek is dik. Jonge vogels hebben nog niet het kenmekende verenkleed maar zijn grijzig. Desondanks te herkennen aan een lange, spitse kop en snavel,
spitse staart en karakteristieke bewegingen. Ze krijgen pas in het vierde jaar het volwassen verenkleed. | | In onze streken vooral broedend op klippen en rotsen rond de Britse Eilanden en bij Bretagne, IJsland en Noorwegen. Er kunnen enorme kolonies ontstaan van vele duizenden dieren. Ook op het zuidelijk halfrond komen op veel plaatsen kolonies voor, o.a. in Nieuw Zeeland en Australië. Het voorkomen langs de Nederlandse kust hangt samen met de aanwezige vissoorten en de windrichting. Het meest gezien in het najaar (oktober) en soms in de zomer. Verder van de kust, in het Nederlandse deel van de Noordzee
de hele zomer en herfst aanwezig. Het zijn verder op zee vaak de eerste vogels die opvallen als ze achter schepen aanvliegen. | Jan-van-genten broeden 's zomers op klippen op rotseilanden. De dieren vormen vaste paren voor meerdere jaren. Ze
keren elk jaar naar hetzelfde nest terug. Er is steeds een enkel, blauwwit ei dat de partners om de beurt bebroeden. Dit komt uit na circa 3 maanden. De volwassen vogels verdedigen hun nest agressief door bijten en hakken met de krachtige snavel. De dieren overwinteren op zee. Net als Noordse stormvogels staan jan-van-genten erom bekend dat ze schepen volgen. Hun nesten maken ze vaak van wier, dit is de reden dat ze vaak met stukjes touw van visnetten slepen, waarin ze verward kunnen raken met soms dodelijke ongelukken tot gevolg. Hetzelfde gebeurt als ze naar vis duikend onder water in een net verward raken. | | | Nederland | Zoutwater | |
Noordse stormvogel
Fulmarus glacialis

|
Noordse stormvogel
Fulmarus glacialis
Zeevogel. Komt zelden aan land. Broedt op klippen. 45-50 cm
(vleugelspanwijdte: 101-117 cm). Grijs en wit met geelgrijze snavel.
Lijkt
op een meeuw, maar hoort bij een heel andere groep. Korte dikke nek,
vrij stijve, rechte vleugels. Snavel met grijsachtige opbouw met twee
neusbuizen. Vliegt dicht boven de golven. Verder op zee ook achter
schepen vliegend. Uitstekende
vliegers. Kunnen stormen
goed doorstaan. Aan land kunnen ze vrij slecht lopen. In Nederland
verder op zee en soms bij harde aanlandige wind ook dicht onder de kust
(najaar).
Item 1 of 0
| Noordse stormvogel | Fulmarus glacialis | | Zeevogel. Komt zelden aan land. Broedt op klippen. 45-50 cm
(vleugelspanwijdte: 101-117 cm). Grijs en wit met geelgrijze snavel.
Lijkt
op een meeuw, maar hoort bij een heel andere groep. Korte dikke nek,
vrij stijve, rechte vleugels. Snavel met grijsachtige opbouw met twee
neusbuizen. Vliegt dicht boven de golven. Verder op zee ook achter
schepen vliegend. Uitstekende
vliegers. Kunnen stormen
goed doorstaan. Aan land kunnen ze vrij slecht lopen. In Nederland
verder op zee en soms bij harde aanlandige wind ook dicht onder de kust
(najaar). | Afmetingen: 45-50 cm (spanwijdte vleugels: 101-117 cm).
Kleur: Bovenop gewoonlijk grauwgrijs onderaan meestal lichter tot wit. Er is zowel een donkere als een lichtere kleurvariëteit.
Snavel: Geelachtig, bovenop grauw.
Beeld: Ze zweven vaak vlak boven het water. Het zijn uitstekende
vliegers, met vrij stijve, rechte vleugels. Aan land kunnen ze vrij slecht lopen.
Vorm: Lijkt qua vorm wat op een gedrongen meeuw (bijvoorbeeld een stormmeeuw). Is echter nog gedrongener, met een dikkere, kortere nek en een kortere snavel met een grijsachtige opbouw met de twee neusbuizen.
Nadere kenmerken: Door de buizen op de snavel scheiden ze zout
water uit tijdens het
drinken. Broedende Noordse stormvogels sproeien er bovendien een
olieachtige maagsubstantie
mee naar vijanden (o.a. Jager-soorten). Dit is een bijtend goedje dat zelfs de veren en daarmee het vliegvermogen van vogels kan aantasten.
Bedreiging: Vooral omdat ze verder op zee achter schepen
aanvliegen en ook kwallen eten, krijgen ze helaas
vaak plastic binnen. Bij sommige dood gevonden dieren zat de maag er
voor meer dan de helft mee vol. | | Een meer noordelijke soort. Komt voor in het noordpoolgebied en de noordelijke Stille- en Atlantische Oceaan. Kan het hele jaar door langs de Nederlandse en Belgische kust
gezien worden, met name wat verder op zee en vliegend achter schepen. Vooral in de herfst, bij perioden met aanlandige, harde wind, ook voor de kust in zee dobberend te zien.
Er zijn 3 ondersoorten:
- F. g. glacialis: noordoostelijk Canada, noordelijk Groenland tot Franz Josefland. [De Nederlandse vorm]
- F. g. auduboni: zuidoostelijk Canada, zuidelijk Groenland, IJsland en Scandinavië.
- F. g. rodgersii: oostelijk Siberië en Alaska. | Het zijn echte zeevogels die alleen om te
broeden aan
land komen. Ze broeden op steile kliffen, waar ze maar één ei
leggen. Het voedsel
bestaat uit weekdieren - vooral pijlinktvissen, kreeftachtigen,
aas - drijvende karkassen, krill en kwallen. Het hoofdvoedsel bestaat uit vis, die ze behendig uit zee opduiken. Ze kunnen korte tijd tot 4 meter diep duiken en stijgen weer op met een klein aanloopje op het wateroppervlak. De dieren kunnen grote afstanden afleggen en fikse stormen doorstaan (vandaar de naam). Ze kunnen zeer oud worden; tot 40 jaar. | | | Nederland | Zoutwater | |