Blauwtipje
Janolus cristatus

|
Blauwtipje
Janolus cristatus
Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
Item 1 of 0
| Blauwtipje | Janolus cristatus | | Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
| Afmetingen: Lengte tot 75 mm. In Nederland meestal niet langer dan 40 mm.
Kleur: Het lichaam zelf is kleurloos transparant, soms wat gelig. De top van de papillen draagt wit pigment, dat vaak blauw iriseert. Op de rug zijn wat witte vlekjes aanwezig. Op het midden van de staart is een witte lengtestreep zichtbaar. In de papillen loopt in de lengterichting een zwarte lijn, die bij de top vertakt.
Vorm: Blauwtipjes vallen onmiddellijk op door het grote aantal breed uitlopende uitsteeksels op de rug, (cerata of longpapillen genaamd) en de kleur daarvan. De cerata staan aan weerszijden van het lichaam en ook voor op de kop. Het midden van de rug is vrij van cerata. De rhinoforen zijn lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
Eieren: De voor deze soort karakteristieke eisnoeren hebben de vorm van een wit kronkelig kettingsnoer, met eieren in groepjes en omlaag gebogen u-vormige lussen.
| | Blauwtipjes worden vooral in de Oosterschelde waargenomen, hoewel er ook incidentele waarnemingen bekend zijn uit het Grevelingenmeer, de westelijke Waddenzee en de mond van de Westerschelde.
Waarnemingen blauwtipje:
Verspreidingsatlas.nl: blauwtipje.
Waarneming.nl: blauwtipje.
Telmee.nl: blauwtipje.
| Op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ten minste 20 m diepte. Blauwtipjes eten van struikvormige mosdiertjes, in de Nederlandse wateren vooral van Bugula plumosa, hoewel de dieren ook regelmatig op Bicellariella ciliata worden waargenomen.
De karakteristieke eisnoeren zijn te vinden vanaf juli tot december en hebben de vorm van een karakteristiek wit kronkelig kettingsnoer, met omlaag gebogen u-vormige lussen. Ze worden meestal in mosdiertjeskolonies afgezet.
| Dieren worden meestal vanaf juli tot ver in het najaar waargenomen. Na zachte winters ook voorjaars-waarnemingen.
| 140855
| Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus

|
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus
Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee.
Item 1 of 0
| Bleke knuppelslak | Eubranchus pallidus | | Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee. | Afmetingen: Tot 23 mm.
Kleur: De lichaamskleur is grijswit, met voor op de rug meestal roodbruine tot oranje vlekken. Zowel het lichaam als de cerata hebben zeer karakteristieke oranjebruine vlekjes en verder ook witte puntjes. De cerata zijn aan de top transparant, met vlak daaronder wit pigment dat de cnidosac maskeert en waarover een goudgele tot lichtbruine pigmentring kan liggen. De rhinoforen en tentakels hebben in het midden vaak een bruine band en de uiteinden zijn wit gespikkeld. De pigmentering is variabel.
Vorm: De rhinoforen zijn ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is
dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin
oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse
punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder
gezwollen papillen.
Eieren: Eisnoeren zijn meestal aan het eind van de lente of in de zomer aangetroffen. Ze worden op het voedsel afgezet en vormen een variabel gedraaid plat lint, met minder dan twee windingen. | | Noord-Atlantische soort, IJsland, Barentszzee, Noorwegen, via de Britse Eilanden tot in de westelijke Middellandse Zee. Elders ook in Noordoost-Amerika. In Nederland sinds 1951 sporadisch autochtoon aangetroffen in de Westerschelde bij Vlissingen, in de Noordzee, bij Texel en Den Helder en op aangespoelde voorwerpen op onze stranden. Vanaf 1986 ook bekend uit de Oosterschelde, waar de dieren vooral in het centrale en westelijke gedeelte leven. Er zijn ook meerdere waarnemingen uit het zuidwestelijke Grevelingenmeer uit de periode 2006-2012.
Opmerking: Mogelijk betreft een deel van deze waarnemingen de Witgezoomde knuppelslak. | In het sublitoraal op hard substraat in al dan niet beschutte gebieden, waar het voedsel voorkomt. het voedsel bestaat uit Hydropoliepen van de geslachten Laomedea en Obelia. | Nederlandse waarnemingen zijn zeldzaam en stammen uit de winter, lente en vroege
zomer, vooral uit mei-juli. | 139768 | Nederland | Zoutwater | |
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa

|
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa
Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst.
Item 1 of 0
| Bleke plooislak | Goniodoris nodosa | | Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst. | Afmetingen: Lengte tot 28, in Nederland tot 18 mm.
Kleur: De lichaamskleur is transparant tot wit, met op de rug soms een gele of roze tint. De plooivormige mantelranden aan beide zijden van het lichaam vormen vaak een geel gekleurde, ononderbroken lijn. Aan de basis van de rhinoforen en op de huid achter de kieuwen, komen verspreid vaak witte pigmentvlekken voor.
Vorm: Een slank ogende slak,
met een brede, stevige voet. De rhinoforen zijn twaalfvoudig
gelamelleerd. Mondtentakels afgeplat opzij gericht. De gereduceerde
mantel loopt als een brede plooi van voor de rhinoforen, langs de
lichaamszijden tot achter de kieuwen langs. Binnen de mantelrand staan
op de rug hele kleine knobbels. Achter op de rug, rond de anus, staan
7-13 enkelvoudig geveerde kieuwen.
Eieren: Eisnoeren op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. Ze vormen een in dwarsdoorsnede cirkelronde witte band, die afgezet wordt in een spiraal met tot ongeveer twee windingen (meestal minder). De snoeren worden gevonden tussen maart en juli. Er zijn echter ook waarnemingen bekend uit het najaar en zelfs uit de winter (december en januari). | | In Nederland is de soort zeldzaam, maar zowel langs de kusten van de Waddeneilanden, als in de Zeeuwse wateren zijn exemplaren aangetroffen. De laatste jaren bleken zowel de slakken als de eieren vrijwel jaarlijks in kleine aantallen aanwezig in de getijdenzone op Neeltje Jans, bij Burghsluis en Zierikzee in de Oosterschelde, op diepten van 5-12 m. In hoeverre deze soort zich definitief op onze kust heeft gevestigd is niet duidelijk, ondanks het inmiddels massaal voorkomen van één van de voedselbronnen: de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum. | Vanaf het ondiepe sublitoraal tot dieper water. Het is een typische soort van het voorjaar en de zomer. Voedsel: Juvenielen voeden zich met mosdiertjes, waaronder de Bruine zeevinger Alcyonidium diaphanum en Flustrellidra hispida. Volwassen exemplaren schakelen over op een andere voedselbron en voeden zich met zakpijpen, waaronder de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum, de Gesterde geleikorst Botryllus schlosseri en de Zeebes Dendrodoa grossularia. Eisnoeren worden afgezet op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. | | 140033 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Boompjesslak
Dendronotus frondosus

|
Boompjesslak
Dendronotus frondosus
Zeenaaktslak. Tot 40-50 mm (max. 100 mm). Geelwit met rode of bruine
marmering, soms kleurloos. Lichaam slank, van opzij hoger dan breed. Op
de kop en rug vertakte uitsteeksels. Ook de dwars
gelamelleerde rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. Eieren
als slordig gekronkeld snoer, afgezet in hydropoliepen. Op Tubularia fouragerende dieren zijn rood gemarmerd en groter dan dieren die op Sertularia fourageren.
Item 1 of 0
| Boompjesslak | Dendronotus frondosus | | Zeenaaktslak. Tot 40-50 mm (max. 100 mm). Geelwit met rode of bruine
marmering, soms kleurloos. Lichaam slank, van opzij hoger dan breed. Op
de kop en rug vertakte uitsteeksels. Ook de dwars
gelamelleerde rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. Eieren
als slordig gekronkeld snoer, afgezet in hydropoliepen. Op Tubularia fouragerende dieren zijn rood gemarmerd en groter dan dieren die op Sertularia fourageren. | Afmetingen; Lengte maximaal ± 100 mm, vaak niet langer dan 40 - 50 mm.
Kleur: Geelachtig wit met rode of bruine marmering, soms bijna kleurloos.
Vorm: Het lichaam is van boven gezien slank, vanaf de
zijkant bekeken worden, is het hoger dan breed. De naam komt van de
vertakte uitsteeksels aan weerszijden van de rug. Op de kop staan ook
kleine boompjes en zelfs de rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. De
eigenlijke rhinoforen zijn dwars gelamelleerd.
Eieren: De eieren vormen een wat slordig gekronkeld snoer en worden afgezet in hydropoliepen. Boompjesslakken die op Tubularia fourageren zijn rood gemarmerd en worden doorgaans groter dan dieren die van Sertularia leven. Deze laatste dieren zijn bruinig en worden niet veel groter dan ongeveer 30 mm. Dieren zijn geslachtsrijp vanaf 18 mm. | | Vrij algemeen in de westelijke Waddenzee, de westelijke en centrale Oosterschelde en de mond van de Westerschelde. Zeldzaam in de oostelijke Waddenzee. Ook op boeien en wrakken in de Noordzee. | De Boompjesslak leeft in Nederland voornamenlijk van hydropoliepen als Penneschaft Tubularia indivisa en Zeecypres Sertularia cupressina. Te verwachten op elk hard substraat waar deze voedselsoorten groeien. | Dieren kunnen gedurende het gehele jaar worden gevonden, maar het meest in de periode maart-oktober. De eieren worden meestal in de periode april-juni, soms ook in de nazomer (september) waargenomen. | 139523 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Brakwater-knotsslak
Tenellia adspersa

|
Brakwater-knotsslak
Tenellia adspersa
Zeenaaktslak. Ook (vooral) in brak water. Tot 8 mm. Kleine en onopvallende soort. Kop plat en
breed afgerond. Tentakels ontbrekend of gereduceerd. Hoeken van
het mondveld puntig uitgetrokken, achterwaarts gericht, zodat een helmvormige kop ontstaat. Rhinoforen glad,
cilindrisch en langer dan de papillen. Slanke, niet knotsvormige papillen in 4-6 gepaarde
rijen van 1-3 papillen. O.a. in brak water in het Oostvoornse Meer, Veerse Meer,
Noordzeekanaal, Texel, Harlingen en Den Oever.
Item 1 of 0
| Brakwater-knotsslak | Tenellia adspersa | | Zeenaaktslak. Ook (vooral) in brak water. Tot 8 mm. Kleine en onopvallende soort. Kop plat en
breed afgerond. Tentakels ontbrekend of gereduceerd. Hoeken van
het mondveld puntig uitgetrokken, achterwaarts gericht, zodat een helmvormige kop ontstaat. Rhinoforen glad,
cilindrisch en langer dan de papillen. Slanke, niet knotsvormige papillen in 4-6 gepaarde
rijen van 1-3 papillen. O.a. in brak water in het Oostvoornse Meer, Veerse Meer,
Noordzeekanaal, Texel, Harlingen en Den Oever. | Afmetingen: Lengte tot 8 mm.
Kleur: De lichaamskleur is transparant wit tot lichtbruin, met helderwitte, bruine of zwarte vlekjes. Het donkere vlekkenpatroon kan zo dicht zijn, dat de dieren bijna zwart lijken. De papillen zijn gevuld door de vertakkingen van de middendarmklier en geelachtig, lichtbruin of grijs. In de top van de papillen zit een duidelijk zichtbare witte cnidosac, niet gemaskeerd door witte pigmentvlekken. De rhinoforen en uitgetrokken hoeken van het mondveld zijn ongepigmenteerd. In brak water is het lichaam vaak ongevlekt lichtroze.
Vorm: De kop is plat en
breed afgerond. Tentakels ontbrekend of gereduceerd. De hoeken van
het mondveld zijn puntig uitgetrokken en steken achterwaarts, zodat een
karakteristieke helmvormige kop ontstaat. Rhinoforen glad,
cilindrisch en langer dan de papillen. De papillen staan in 4-6 gepaarde
rijen van 1-3 papillen en zijn slank, niet knotsvormig.
Eieren: In Nederlandse brakwatergebieden zijn eieren gevonden van het voorjaar tot het midden van de herfst. Ze vormen een compact, gelatineus, min of meer boonvormig bolletje. Elk ouderdier kan meerdere pakketjes produceren.
| | Oostzee, Britse Eilanden en Noordzee, Atlasntische kust tot in de Middellandse Zee. Elders onder andere bekend van Japan, Brazilië en de noordoostkust van Amerika. Met name in havens via ballastwater of en aangroei op scheepswanden verspreid.
In Nederland o.a. bekend van het Oostvoornse Meer, Veerse Meer, Noordzeekanaal, de buitenhaven van IJmuiden, Texel, Harlingen en uit brakwaterpoeltjes bij Den Oever. Zeker te verwachten in andere brakwatergebieden, havens en kanalen, maar vaak over het hoofd gezien door de geringe afmetingen en doordat in deze wateren maar weinig naar zeenaaktslakken wordt gezocht. | De soort komt vooral voor in water met een verminderd zoutgehalte, met concentraties tot ca. 3‰. Het voedsel bestaat uit hydropoliepen, met name de Brakwaterpoliep Cordylophora caspia, maar ook andere soorten, zoals Lange zeedraad Obelia longissima en Gonothyraea loveni. De soort kan de ei-afzetting reguleren: eitjes afgezet
in zeewater zijn kleiner (ca. 70 μm), maar groter in aantal en
ontwikkelen zich in 3-5 dagen bij een watertemperatuur van 15-25°
Celsius. Eitjes afgezet in brak water zijn groter (ca. 100 μm), maar
kleiner in aantal en ontwikkelen zich in 6-8 dagen bij dezelfde
watertemperatuur. | | 141639 | Nederland | Brakwater | MOO|ANM |
Brede ringsprietslak
Facelina bostoniensis

|
Brede ringsprietslak
Facelina bostoniensis
Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Vrij brede slak met lange, slank, in groepjes bijeen staande papillen. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. Voetpunten tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk gelamelleerd. Vrij algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de
monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee, vooral op wrakken.
Item 1 of 0
| Brede ringsprietslak | Facelina bostoniensis | | Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Vrij brede slak met lange, slank, in groepjes bijeen staande papillen. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. Voetpunten tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk gelamelleerd. Vrij algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de
monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee, vooral op wrakken. | Afmetingen: Lengte tot 55 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant tot wit, de papillen hebben een bruine, soms roodachtige of grijze inhoud en een witte top. De punten van de tentakels zijn wit, tussen en achter de rhinoforen schemert het mond-apparaat roze tot rood door. Op de staart witte puntjes in de vorm van een lengtestreep.
Vorm: Vrij brede, doorgaans actieve slak met lange, slanke papillen, die in
groepjes bijeen staan. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels
zeer lang, tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. De
voetpunten zijn tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk
gelamelleerd.
Eieren: Het eisnoer vormt een los gekronkelde spiraal. | | Langs de gehele West-Europese kust, vanaf Noorwegen tot in de Middellandse Zee. Elders onder andere ook langs de Noord-Amerikaanse kust, van Nova Scotia tot Connecticut. Geregeld te vinden, soms algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee (wrakken). | De soort leeft van allerlei hydropoliepen, maar heeft een voorkeur voor Tubularia-soorten. De dieren hebben dan ook een voorkeur voor plaatsen met een sterke getijdestroming, aangezien daar Tubularia-soorten het meeste voorkomen. | De meeste waarnemingen zijn gedaan in de periode mei-november (ook met eieren), soms ook daarbuiten. | 139908 | Nederland | Zoutwater | |
Breedkop-harlekijnslak
Polycera faeroensis

|
Breedkop-harlekijnslak
Polycera faeroensis
Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Een meestal plompe of gezwollen slak met twee korte mondtentakels en 6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte papillen.
Item 1 of 0
| Breedkop-harlekijnslak | Polycera faeroensis | | Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Een meestal plompe of gezwollen slak met twee korte mondtentakels en 6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte papillen. | Afmetingen: Lengte tot 45 mm.
Kleur: Het lichaam is halfdoorschijnend wit, met helder geel of oranje op de uiteinden van alle aanhangsels. Op de rug en staart is in tegenstelling tot de Harlekijnslak geen pigment aanwezig. Sommige exemplaren kunnen zwart pigment hebben, dit is echter van Nederlandse exemplaren niet bekend.
Vorm: Plompe, vaak gezwollen slak met twee korte mondtentakels en
6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor
de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de
kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke
exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte
papillen.
Eieren: De eieren vormen een 2-3 mm. breed wit lint, met een lengte van ongeveer 30 mm., bestaande uit anderhalve winding of minder. | | Typisch West-Europese soort, oorspronkelijk beschreven van de
Faeröer-Eilanden. Momenteel bekend uit het noordoostelijke deel van de
Atlantische Oceaan tot het zuidelijke deel van Spanje. In Nederland waargenomen tijdens de
Doggersbank-expeditie 2011, op een diepte van 30 m. In de jaren 90 is de
soort ook waargenomen ten noorden van Ameland en Schiermonnikoog.
- Verspreiding breedkop-harlekijnslak in Nederland uit de verspreidingsatlas. | Overwegend op hard substraat, in ondiep water op plekken waar het voedsel voorkomt. Typische exemplaren voeden zich met struikvormige mosdiertjes zoals Cellepora pumicosa, Bugula plumosa en Crisia denticulata. De soort voedt zich in tegenstelling tot de Harlekijnslak niet met kortstvormende mosdiertjes.De dieren leven hoogstens een jaar, meestal veel korter. | | 140834 | Nederland | Zoutwater | MOO| |
Bruine plooislak
Goniodoris castanea

|
Bruine plooislak
Goniodoris castanea
Zeenaaktslak. Tot 25-30 mm. Vrij brede soort. Aan de achterkant uitlopend in een puntige staart. Op de rug een grote kieuwkrans met 5-9 kieuwen. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Verspreid over het lichaam staan huidknobbels. Zijkanten van de rug met een huidplooi (mantelrand) tot net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt een duidelijke opstaande huidplooi. Vrij zeldzaam. Oosterschelde, Westerscheldemonding en Grevelingen.
Item 1 of 0
| Bruine plooislak | Goniodoris castanea | | Zeenaaktslak. Tot 25-30 mm. Vrij brede soort. Aan de achterkant uitlopend in een puntige staart. Op de rug een grote kieuwkrans met 5-9 kieuwen. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Verspreid over het lichaam staan huidknobbels. Zijkanten van de rug met een huidplooi (mantelrand) tot net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt een duidelijke opstaande huidplooi. Vrij zeldzaam. Oosterschelde, Westerscheldemonding en Grevelingen. | Afmetingen: De lengte is maximaal 25-30 mm.
Kleur: De dieren zijn meestal roodbruin, soms grijsbruin tot bijna helemaal wit, met lichte knobbels. Ze zijn doorgaans zo goed gecamoufleerd dat ze bij afwezigheid van eieren nauwelijks te vinden zijn.
Vorm: Vrij brede soort. De achterkant van het lichaam loopt uit in een puntige
staart. Iets achter het midden van de rug 5-9 kieuwen in een grote
kieuwkrans. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Aan de zijkanten
van de rug loopt een huidplooi (mantelrand) van voor de reuksprieten tot
net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt
een duidelijke opstaande huidplooi. Verspreid over het lichaam staan
huidknobbels.
Eieren: Een brede band met 2 tot 3 windingen, cirkelvormig afgezet met de smalle zijde op de ondergrond. De ondergrond kan behalve uit hard substraat ook uit algen bestaan, zoals Iers mos Chondrus crispus.
Video: Bruine plooislak.
| | Cosmopolitische soort, onder andere bekend uit Suez, Japan en
Nieuw-Zeeland. In Europa vanaf de westkust van Zweden en de zuidkustvan
Noorwegen, via de Britse Eilanden tot in de Middellandse Zee. In Nederland vrij zeldzaam, tot op heden alleen in Zeeland aangetroffen (Oosterschelde, mond Westerschelde, Grevelingen). | De Bruine plooislak leeft op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ongeveer 10 meter diepte. Het voedsel bestaat uit de kolonie-vormende zakpijp Gesterde geleikorst Botryllus schlosseri en de Slingerzakpijp Botrylloides cf. violaceus. | Volwassen dieren, en hun eieren, zijn voornamelijk in de nazomer en herfst (augustus-oktober) te verwachten, bij uitzondering tot in december. | 140032 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Citroenslak
Doris pseudoargus

|
Citroenslak
Doris pseudoargus
Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan.
Item 1 of 0
| Citroenslak | Doris pseudoargus | | Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan. | Afmetingen: Lengte tot 120 mm.
Kleur: De kieuwkrans is vaak lichter van kleur dan de mantel. Soms ook donkerder, bijvoorbeeld een paarse kieuwkrans op een gele slak. De lichaamskleur van de mantel is bleekgrijs, geelbruin of oranje, met grote onregelmatige bruine, vleeskleurige, paarse of groene vlekken. De kieuwen zijn vaak violet van kleur. Sommige dieren zijn egaal oranje of nagenoeg geel.
Vorm: Een van de grootste Nederlandse doride
zeenaaktslakken. Ovale soort met een breed mantelschild dat dicht bezet
is met halfronde wratachtige tuberkels. De rhinoforen zijn schuin in de
breedte gelamelleerd en intrekbaar. De kieuwkrans bestaant uit 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels.
Eieren: Eisnoeren worden in het noorden van Europa afgezet in het voorjaar, in het zuiden in de herfst. Het zijn grote vuilwitte, spiraalvormige linten. | | In de Nederlandse wateren is de soort zeldzaam. Onder meer gevonden bij Den Helder, Vlissingen en voorheen in het westelijke deel van de Oosterschelde en in het Grevelingenmeer. Bovendien meermalen op het strand aangespoeld gevonden. | De dieren kunnen een verlaagd zoutgehalte verdragen en zijn het hele jaar door gevonden op hard substraat waar het voedsel voorkomt. Het voedsel bestaat uit korstvormige sponzen zoals Broodspons Halichondria panicea en Bleke piekjesspons Hymeniacidon perlevis. | | 181228 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor

|
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor
Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank.
Item 1 of 0
| Driekleurige knuppelslak | Eubranchus cf tricolor | | Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank. | Afmetingen: Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak.
Kleur: De algemene lichaamskleur is semi-transparant, bleek gelig of grijswit. De rhinoforen kunnen een oranje waas hebben, of dezelfde bleke kleur als de tentakels en cerata. De bij andere knuppelslakken aanwezige bruine band op de rhinoforen ontbreekt, hetgeen karakteristiek is voor deze soort. De cerata zijn transparant, met aan het uiteinde een toegespitst wit puntje, waaronder een bredere gele of oranjegele pigmentring ligt, met direct daaronder bovendien een smalle witte ring. Gezamenlijk maskeren deze de cnidosac. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata vormen een opvallend dunne, oranjebruine tot donkere streep in het midden van de lichte cerata. Juveniele dieren tot ca. 13 mm zijn soms alleen wit, met uitzondering van de vertakkingen van de middendarmklier.
Vorm: Geen schelp. De rhinoforen en tentakels zijn glad, de rhinoforen lijken iets langer. Er is een relatief groot aantal cerata. Deze zijn duidelijk gezwollen, met name bij dieren die op Penneschaft worden aangetroffen. De cerata staan zo dicht op elkaar dat geen duidelijke organisatie in rijen zichtbaar is.
Eieren: De eieren vormen een niet nader beschreven band, met daarin tot 650 embryo’s. Elders zijn eisnoeren aangetroffen van mei tot oktober. Uit de Nederlandse kustwateren zijn tot nu toe nog geen eisnoeren bekend. | Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen. | Van de Europese kust bekend van Groenland, de Witte Zee, Scandinavië, de Britse en Faeröer-Eilanden en de Franse westkust. Elders ook bekend van de Amerikaanse oostkust, Nova Scotia, Maine. Voor de Nederlandse faunalijst is deze soort vermoedelijk een recente aanvulling. De soort is zeer zeldzaam: er is slechts eenmalig één dier van ca. 2 cm aangetroffen op het Nederlandse deel van de Klaverbank (juni 2011), op een restant van een niet nader gedetermineerde hydropoliepensoort. | De soort leeft op hard substraat in het sublitoraal, op diepten van enkele meters tot ten minste 80 m. Vaak aanwezig op plaatsen met een sterkere stroming. In de literatuur wordt gemeld dat deze soort zich voedt met diverse soorten hydropoliepen, met name Geknoopte zeedraad Obelia geniculata, maar ook Penneschaft Tubularia indivisa, Ruwe zeeborstel Hydrallmania falcata, Zeedennetje Abietinaria abietina en Zeespriet Nemertesia sp. Dieren die zich voeden met Penneschaft zijn opvallend plomper, waardoor ze meer op onder andere de ‘Gezwollen knuppelslak’ lijken dan dieren die zich met fijnere hydropoliepen voeden (B. Picton, pers. med.). | | 139771 | Nederland | Zoutwater | MOO |