Sterk afgeplat, vliegervormig lichaam, met twee zeer grote, aan de kop vergroeide, hoekig afgeronde borstvinnen. De dieren hebben een zeer lange, puntig toelopende staart zonder rugvinnen. De staart is bijna anderhalf keer zo lang als het lichaam, heeft fijne weerhaakjes en is zweepvormig verdund aan het uiteinde. Ongeveer in het midden staat een zeer grote, gezaagde, met een gifklier verbonden stekel, die omhoog komt uit diepe plooien. De snuit is kort en heeft bijna rechte opstaande randjes. De gemiddelde afmeting ligt tussen de 90-110 cm (maximaal tot 150 cm, ook 250 cm wordt genoemd). De rug is grijs tot groenbruin. De buik is in het midden wit, met rondom brede, donkergrijze randen. Ook mond en neusgaten hebben meestal een donkergrijze rand. Er is een duidelijke ruggengraat, met tot 74 (vrouwtjes) en tot 98 (mannetjes) knobbels. Op de staart komen ook stompe stekels voor, al dan niet in korte rijtjes of in een aaneengesloten rij. De huid is verder min of meer glad, al kunnen ook op de borstvinnen soms halfrond verlopende rijtjes benige knobbels staan. Op de staart ontbreken rugvinnen en een staartvin. De buikvinnen zijn relatief klein en plat afgerond. Ze liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook zeer kleine lobvormige uitsteeksels. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de onderkant, de buikzijde. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop en zijn kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). In de mond zitten onderin vijf bolvormige papillen. Nadere kenmerken: de tanden in de mond staan in 28-43 rijen in de kaken. De rugstekel kan nare wonden veroorzaken en het gif uit de gifklier kan voor mensen zelfs gevaarlijk zijn.
Ecologie (ingekort versprA)
Jongere dieren leven vaak dichter onder de kust, oudere tussen 60 en 200 meter. De dieren zwemmen en jagen zowel dichtbij het wateroppervlak als nabij de (meestal zand-) bodem. Het voedsel bestaat uit diverse ongewervelden, waaronder kreeftachtigen, inktvissen en andere weekdieren en zowel bodemvissen als vrijzwemmende beenvissen. De soort zet geen eikapsels af, maar is eierlevendbarend (leicithotropische viviparie). De vrouwtjes worden inwendig bevrucht, de embryo’s ontwikkelen zich binnen het vrouwtje in een dun vlies in de baarmoeder. De dieren worden pas na meerdere jaren geslachtsrijp. Het voortplantingsseizoen valt tussen mei en september. De dieren kunnen minstens 10 jaar oud worden. Kwetsbaar voor meerdere soorten visserij.
Bescherming
Stond in 2004 op de Nederlandse Rode Lijst (categorie 'Ernstig bedreigd'). In 2015 van de lijst afgevoerd. Niet op de internationale Rode Lijst van de IUCN gezet (wegens onvoldoende data). Voor vissers geldt (nog) geen terugzetverplichting.
[Lees verder...]