Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea

|
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied.
1 / 2
| Asgrauwe keverslak | Lepidochitona cinerea | | Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. | Afmetingen: L. tot 28 mm, B. 9 mm. (Meestal kleiner.)
Schelpkleur: variabel wit, geel, rood, bruin, groen, oranje en verschillende vlekkenpatronen. Ook de gordel heeft
deze kleuren. Dieren uit slikkige milieus zijn vaak minder kleurrijk dan dieren uit meer zandige
milieus. In Nederland domineren grijs en grauwgroen.
Schelpvorm: De schelpplaten zijn vrij hoog gewelfd en meestal duidelijk gekield. De apofysen zijn breed maar kort. Het aantal insnijdingen aan de onderzijde van de insertieranden is
variabel. De kopplaat heeft 7-11 (meestal 8) insnijdingen, de
tussenplaten hebben er één aan elke zijde en de staartplaat heeft er
6-16 (meestal 10-12).
Sculptuur: Schelpplaten met een vrij uniform en fijn gegranuleerd tegmentum, met onregelmatig ovale en om en om geplaatste korrels. Op beide zijkanten van de centrale velden van de tussenplaten zijn de korrels meer in onregelmatige lengterijen geplaatst.
Gordel: De rondom lopende, ca. 2-3 mm brede gordel is bedekt met kleine, met het blote oog vrijwel niet waarneembare, korte kalkstekeltjes.
Overig: Kenmerken dier: aan de onderzijde meestal lichtgrijs, gelig, roze of oranje van kleur. | Op basis van monsternames vallen geen landelijke trend en afzonderlijke trends voor deelgebieden te bepalen. Uit de MOO-duikwaarnemingen in de periode 1997-2011 blijkt geen toe- of afname in de Oosterschelde. In het Grevelingenmeer komt tussen 1997-2011 een afname naar voren, gevolgd door gering herstel. In de Westerschelde en het Waddengebied lijkt een afname zichtbaar t.o.v. 1985, alsmede een afname aan areaal. De afname in de Waddenzee zou te maken kunnen hebben met de afname van mosselbanken begin jaren 90. Het ingezette herstel van deze banken en de opkomst van Japanse oesters zouden weer tot een toename van deze soort kunnen leiden. | Voorkomend in geheel Europa, inclusief de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Alleen op IJsland nog niet aangetroffen. In Nederland is dit de enige algemeen voorkomende keverslak.
Op het strand: De dieren leven niet langs de zandige kust maar in de slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. Meldingen langs de Hollandse kust tussen IJmuiden en Hoek van Holland hebben te maken met aangevoerd materiaal, fossiele schelpplaten of determinatiefouten. | Mariene soort. Leeft onder stenen en schelpen op een zand- of
slikbodem,voornamelijk in het getijdengebied, tot enkele meters diep (zelden tot 70 m). Van alle Noordwest-Europese
keverslakken kan de Asgrauwe keverslak het beste tegen
zoet water (euryhaliene soort). De soort kan strenge winters verdragen,
maar ook warmere perioden.
De dieren zijn van gescheiden
geslacht. Bevruchting gaat via de waterkolom, in juli-oktober. De larven maken maar kort deel
uit van het plankton, zakken dan naar de bodem, waar de rugplaten
ontwikkeld worden. De dieren zijn omnivoor en eten vooral algen en siatomeeën. Ze worden doorgaans niet ouder dan 5 jaar. | | 140143 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |
Geruite pissebedkeverslak
Leptochiton scabridus

|
Geruite pissebedkeverslak
Leptochiton scabridus
Keverslak. Mariene soort. Vuilwit tot grijsgeel. Tot 8 mm. Platte ovale dieren met acht afzonderlijke schelpplaten die als
dakpannen over elkaar liggen. Op het eerste gezicht langer en smaller,
met vlakkere schelpplaten dan de andere twee inheemse soorten. Platen
vuilwit tot grijsgeel, gekorreld. Zoom met schubjes.
1 / 1
| Geruite pissebedkeverslak | Leptochiton scabridus | | Keverslak. Mariene soort. Vuilwit tot grijsgeel. Tot 8 mm. Platte ovale dieren met acht afzonderlijke schelpplaten die als
dakpannen over elkaar liggen. Op het eerste gezicht langer en smaller,
met vlakkere schelpplaten dan de andere twee inheemse soorten. Platen
vuilwit tot grijsgeel, gekorreld. Zoom met schubjes. | Afmetingen: 3 x 1.8 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot grijsgeel. De platen zijn vaak iets doorschijnend, zeker bij juvenielen. Vaak zijn
platen en gordel door bepaalde afzettingen oranje-bruin gekleurd.
Schelpvorm: De acht schelpplaten van keverslakken worden van voor naar achter geteld: de eerste noemen we
de kopplaat, de laatste de staartplaat. Bij de Geruite pissebedkeverslak zijn alle schelpplaten vrij laag gewelfd, met een ronde, niet gekielde rug. Ze zijn vrij dun en breekbaar. De tussenplaten hebben afgeronde zijkanten. Bij het geslacht Leptochiton hebben de platen
geen insertieranden.
Sculptuur: De sculptuur is grof gekorreld en onregelmatig van vorm. De gordel is smal en bezet met minuscule schubjes.
Overig: Bij deze soort zijn de onderzijde en vooral de voet vaak roodachtig van kleur, dit schemert zelfs door de schelpplaten heen.
| | Vanaf Het Kanaal en de directe omstreken (Normandië, Kanaaleilanden) tot Noord-Spanje, West-Afrika en de Middellandse Zee. Noordelijker alleen bekend van de Ierse kust. In het Nederlandse deel van de Noordzee aangetroffen in de omgeving van de Bruine Bank, op een diepte van 30 m.
Op het strand: De soort is niet van het strand of uit het litoraal van het kustgebied bekend. Opmerkelijk is de relatief grote diepte waarop deze soort in het Nederlandse Noordzeegebied is aangetroffen. | Mariene soort. Leeft vooral in het getijdengebied en bovenste sublitoraal, op diepten van enkele meters. De soort vertoont een voorkeur voor stenen die vrij diep ingebed liggen in zandige bodems. Algeneter. | | 140211 | Nederland | Zoutwater | ANM |
Pissebedkeverslak
Leptochiton asellus

|
Pissebedkeverslak
Leptochiton asellus
Keverslak. Alleen marien. Platte ovale dieren tot 19 mm, met acht afzonderlijke, matig gewelfde en iets gekielde schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Vuilwit tot grijsgeel en gevlekt, vaak met externe zwarte aanslag.
Leeft sublitoraal tot ca. 10-50
m, op zand/slibbodems met stenen en lege schelpen.
1 / 1
| Pissebedkeverslak | Leptochiton asellus | | Keverslak. Alleen marien. Platte ovale dieren tot 19 mm, met acht afzonderlijke, matig gewelfde en iets gekielde schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Vuilwit tot grijsgeel en gevlekt, vaak met externe zwarte aanslag.
Leeft sublitoraal tot ca. 10-50
m, op zand/slibbodems met stenen en lege schelpen. | Afmetingen: 19 mm, B 11 mm (Lengte van het gehele dier, inclusief gordel. Meestal kleiner).
Schelpkleur: vuilwit, licht bruin tot grijsgeel, met
onregelmatige donkere vlekken en strepen. Vaak worden exemplaren
waargenomen die door externe aanslag geheel of gedeeltelijk zwart zijn
Schelpvorm: De schelpplaten zijn matig gewelfd. De tussenplaten zijn gekield met vlakke zijkanten. De apofysen zijn klein en driehoekig. Bij het geslacht Leptochiton hebben de platen
geen insertieranden.
Sculptuur: De bovenkant van de platen heeft een fijn gekorrelde sculptuur. Deze korrels vormen altijd in de lengte gerichte rijen op de centrale velden van detussenplaten en het antemucronale veld van de staartplaat. Op de kopplaat, de laterale velden van de tussenplaten en het postmucronale veld van de staartplaat vormen ze radiale, uitwaaierende rijen. De gordel is smal en bezet met minuscule schubjes die met het blote oog niet te zien zijn. | | Van de noordkust van Noorwegen, Spitsbergen en
Nova Zembla in het noorden tot Vigo in Noordwest-Spanje in het zuiden. De soort komt ook voor in de zuidelijke Noordzee en exemplaren
zijn aangetroffenv oor de kust van België en bij de Duitse Bocht ten
zuiden van Helgoland.
Voorkomen op het strand: afgezien van enkele losse (fossiele) schelpstukjes in aanspoelsel, werden in Nederland In 1897 enkele levende exemplaren gevonden
bij Yerseke. In 1911 levend gevonden tussen
basaltblokken op de pier van Katwijk. Opgedregd in 1938, bij de Texelse Stenen. Vanaf 1985 alleen waargenomen op de Klaverbank.
| Mariene soort. Leeft vanaf net onder de
laagwaterlijn tot een diepte van 250 m, maar meestal op diepten van 10-50
m, op zand/slibbodems met stenen en lege schelpen. Het zijn alleseters (omnivoren), met voorkeur voor diatomeeën. De dieren zijn na één tot twee jaar geslachtsrijp. De voortplanting vindt plaats in september-november. | | 140199 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |