|
|
Wrattig tipje
Janolus hyalinus
(Alder & Hancock, 1854)
Oosterschelde, Zeelandbrug, 05-09-2018 (bron: Stefan Verheyen)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 30 mm. Transparant crèmekleurig tot grijs, met ronde
en gestreepte oranjebruine vlekjes. Op de rug enkele witte vlekken.
Vertakkingen middendarmklier donkerbruin. Talrijke papillen aan
weerszijden van het lichaam en voor op de kop. Papillen smal aan de
basis, verbreed in het midden en aan de top toegespitst. Op de papillen
wratachtige tuberkels. Rhinoforen met spiraalvormige groeven en een
langwerpig orgaantje (carunkel). Eisnoeren als gelatineus snoer met
kern van witte eitjes, herkenbaar aan de neerwaartse u-vormige lussen.
Vooral in de Oosterschelde.
Te verwarren met
De eieren zijn te verwarren met die van het Blauwtipje, de kern van het lint bij het Blauwtipje bestaat echter uit een lint van individuele bolletjes
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot 30 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant crèmekleurig tot grijs, met ronde en gestreepte donkerbruine of oranje vlekjes. Op de rug zijn enkele witte vlekken aanwezig. De vertakkingen van de middendarmklier lopen tot halverwege de papillen en zijn donkerbruin.
Vorm: Sterk met talrijke papillen bezette slak. Deze papillen staan aan
weerszijden van het lichaam en ook voor op de kop. Ze zijn aan de basis
smal, in het midden verbreed en aan de top toegespitst. Op de papillen
zitten kleine wratachtige tuberkels, waaraan de soort haar naam dankt.
De rhinoforen hebben verticaal gedraaide spiraalvormige groeven,
waartussen een opgezwollen langwerpig orgaantje ligt (carunkel), met een
sensorische functie.
Eieren: De eisnoeren worden voornamelijk aangetroffen in de zomer en herfst, en zijn opvallender dan de dieren zelf.Ze vormen een gelatineus snoer met een continue witte kern van eitjes. Ze zijn herkenbaar aan de voor Janolus karakteristiek neerwaarts gebogen u-vormige lussen.
Habitat en ecologie
De dieren leven verstopt onder stenen en in oesterbanken. Op hard substraat waar het voedsel voorkomt, van april tot ver in het najaar. De soort leeft van struikvormige mosdiertjes, in de
Nederlandse wateren vooral van Bugula plumosa, Scrupocellaria scruposa
en soms ook op Bicellariella ciliata. Veel waarnemingen worden gedaan tijdens nachtduiken, wat suggereert dat de soort een nacht-actieve leefwijze heeft. De soort kan ter verdediging papillen afwerpen.
Areaal en verspreiding
Schaars voorkomende West-Europese zeenaaktslak, die voornamelijk voorkomt in de oostelijke Atlantische Oceaan, vanaf de Britse Eilanden tot de westelijke Middellandse Zee en Marokko. In Nederland voor het eerst waargenomen in Het Grevelingenmeer, in 1990. Sinds 2006 wordt de soort in toenemende mate aangetroffen in de Oosterschelde, voornamelijk in het centrale deel, nabij Zierikzee.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen,
A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Peter van Bragt (2013)
[B. Oonk, jan 2013; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken