|
|
Brede ringsprietslak
Facelina bostoniensis
(Couthouy, 1838)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Vrij brede slak met lange, slank, in groepjes bijeen staande papillen. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. Voetpunten tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk gelamelleerd. Vrij algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de
monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee, vooral op wrakken.
Te verwarren met
Verschilt van de
Slanke waaierslak Flabellina gracilis door de gelamelleerde rhinoforen, het ontbreken van een helderrode papilinhoud (een roodachtige papilinhoud neigt meer naar oranje bij
Facelina), de roodachtige kleur in de kop rond de kaken en de zeer lange koptentakels.
Enkele malen is in de Oosterschelde de Slanke ringsprietslak Facelina coronata gevonden. Deze heeft kortere, blauwachtige papillen. De voorste papillen zijn zo kort, dat een deel van de rug daarachter kaal is.
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot 55 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant tot wit, de papillen hebben een bruine, soms roodachtige of grijze inhoud en een witte top. De punten van de tentakels zijn wit, tussen en achter de rhinoforen schemert het mond-apparaat roze tot rood door. Op de staart witte puntjes in de vorm van een lengtestreep.
Vorm: Vrij brede, doorgaans actieve slak met lange, slanke papillen, die in
groepjes bijeen staan. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels
zeer lang, tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. De
voetpunten zijn tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk
gelamelleerd.
Eieren: Het eisnoer vormt een los gekronkelde spiraal.
Habitat en ecologie
De soort leeft van allerlei hydropoliepen, maar heeft een voorkeur voor Tubularia-soorten. De dieren hebben dan ook een voorkeur voor plaatsen met een sterke getijdestroming, aangezien daar Tubularia-soorten het meeste voorkomen.
Areaal en verspreiding
Langs de gehele West-Europese kust, vanaf Noorwegen tot in de Middellandse Zee. Elders onder andere ook langs de Noord-Amerikaanse kust, van Nova Scotia tot Connecticut. Geregeld te vinden, soms algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee (wrakken).
Seizoenspatronen
De meeste waarnemingen zijn gedaan in de periode mei-november (ook met eieren), soms ook daarbuiten.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Floor Driessen (mei 2013)
[B. Oonk nov. 2013; IvL jan. 2014]
Commentaar
Grafieken