|
|
Kleine vlokslak
Aeolidiella glauca
(Alder & Hancock, 1845)
Grevelingen, Dreischor Gemaal, 11-06-2010 (bron: Patrick van Moer)
Zoekbeeld
Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Kop, rhinoforen, rug en voorste papillen met
oranje waas. Lichaam
met kleine witte vlekjes. Papilinhoud meestal grijzig. Uiteinden van de
papillen en koptentakels wit gekleurd, die van de
rhinoforen meestal lichtgeel. Slanke slak met vrij korte, in kammen
gerangschikte
papillen. Voorrand voet spits
uitgetrokken. Eisnoer als gladde, niet gekronkelde spiraal met
insnoeringen, vaak afgezet op een vlakke ondergrond, oesters en stenen.
Te verwarren met
- Grote vlokslak, Aeolidia papillosa: Een volwassen dier is groter dan een volwassen kleine vlokslak. Als de slakken even groot zijn dan is deze soort slanker met relatief kortere papillen. De papillen
zijn rond en in kammen gerangschikt. De afstand tussen de beide mondtentakels is net zo breed als de breedte van de basis van een mondtentakel. De voorrand van de voet is aan
beide zijden spits uitgetrokken. De meeste dieren hebben een oranje waas
op de rug.
- Gekraagde vlokslak, Aeolidiella alderi: Kraagvormig afgezette cerata net achter kop.
- Gekrulde vlokslak, Aeolidia filomenae: Op de kop staat een Y-vormige tekening.
- Verborgen vlokslak, Aeolidiella sanguinea: Rhinoforen hebben een stip op de kop. De voet is niet breder dan de rug. Eisnoer zijn de eitjes zichtbaar.
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot 45 mm.
Kleur: Vooral op de kop, rhinoforen, rug en voorste papillen een oranje waas. Het lichaam is verder wit, met verspreid kleine witte pigmentvlekjes. De papillen hebben meestal een grijzige inhoud. Volwassen dieren zijn niet grijzer gepigmenteerd, zoals vaak bij de Grote vlokslak het geval is. De punten van de papillen en de koptentakels zijn wit gekleurd. De punten van de rhinophoriën zijn meestal licht geel gekleurd.
Vorm: Slanke zeenaaktslak met relatief korte, ronde, in kammen gerangschikte
papillen. De voorrand van de voet is aan beide zijden spits
uitgetrokken.
Eieren: Het eisnoer is een gladde, niet gekronkelde spiraal met insnoeringen. Het wordt doorgaans op een vlakke ondergrond zoals oesters en stenen afgezet. maar er zijn ook eisnoeren op zacht substraat zoals Japanse knotszakpijpen aangetroffen.
Habitat en ecologie
Op zandige slibbodems en op of nabij hard substraat, in gebieden waar veel slibanemonen voorkomen, vooral op plaatsen zonder of met geringe getijdestroming. De dieren worden geslachtsrijp vanaf een lengte van ± 20 mm. De dieren leven van de Gewone slibanemoon, maar ook Gewone
golfbrekeranemoon en andere zee-anemonen worden mogelijk gegeten.
Areaal en verspreiding
De soort komt voor langs de Europese westkust van Noorwegen, via de Britse Eilanden en de Noordzee tot Frankrijk. In Nederland sinds de jaren '80 algemeen in de Grevelingen en Oosterschelde, maar zeldzaam in de Waddenzee.
Seizoenspatronen
Volwassen dieren met eieren zijn meestal van mei-oktober te vinden. De grootste aantallen treffen we in juni-augustus aan.
Literatuur
- Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Peter van Bragt (2013)
[B. Oonk, jan 2013; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken