|
|
Japanse stekelhoren (Japanse oesterboorder)
Ocinebrellus inornatus
(Récluz, 1851)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 50 mm. Crème, geelgrijs,
licht- of donkerbruin of
met kleurbanden. Mondopening meestal paarsbruin.
Dikschalige, onregelmatige horen met tot 7 geschouderde
windingen. Top spits, mondopening ovaal met
gootvormig
siphokanaal dat een tunnel kan vormen. Operculum bruin. Oppervlak ruw,
4-12 (vaak 8) forse dwarsribben en groeilijnen. Bovendien 4-7 spiraalribben en fijnere lijntjes. Kruispunten met schubjes of knobbelige verdikkingen. In de mondopening knobbeltjes. Exoot, in Zeeland.
Te verwarren met
(De Geschude of gewone) Stekelhoren Ocenebra erinaceus.
Deze soort komt echter alleen ingevoerd en zelden levend voor in de Zeeuwse wateren. Niet in Zuid-Hollandse wateren, noch langs de zuidoostelijke Noordzeekust of het Waddengebied. Wel worden er in genoemde wateren fossiele exemplaren uit het Pleistoceen gevonden.
Kenmerken
Afmetingen: 50 x 23 mm.
Schelpkleur: Al dan niet egaal crème, geelgrijs, licht- of donkerbruin of
met banden. Juvenielen, soms ook volwassen exemplaren, hebben vaak
afwisselend lichte en bruine kleurbanden. De mondopening kan licht zijn,
maar is meestal donkerder (bruin tot paarsbruin) gekleurd.
Schelpvorm: Stevige tot dikschalige, onregelmatige horen. Ongeveer 7 hoekige, trapsgewijs afgezette, hoekige, geschouderde windingen. De top is spits en vrijwel glad. De mondopening is ovaal en loopt uit in een gootvormig siphokanaal, dat bij volgroeide schelpen aan de onderzijde deels afgesloten en omgevormd tot een tunnel kan zijn. Operculum hoornachtig, bruin.
Sculptuur: De sculptuur op de horens is ruw en bestaat op de lichaamswinding uit 4-12, maar gewoonlijk 8, forse, vaak scherp afgetekende radiaire (axiale- of dwars-) ribben of varices (oude mondranden) en groeilijnen. Daartussen en deels overheen lopen 4-7 meer of minder sterke spiraalribben, alsmede enkele onderbroken fijnere lijntjes. Vooral op de kruispunten staan knobbelige verdikkingen of schubjes. Aan de binnenzijde van de mondrand komen ca 5 knobbeltjes voor, die ter hoogte van de vierde hoofdspiraal kan min of meer tandvormig zijn.
Habitat en ecologie
Litoraal en sublitoraal van rotskusten, soms ook wat dieper. Vaak te vinden onder stenen en tussen oesters en mosselen. Het zijn carnivore roofslakken; de prooi bestaat voornamelijk uit andere schelpdieren, met name (jongere) oester- en mosselsoorten.
Areaal en verspreiding
Oorspronkelijke verspreidingsgebied langs de Oost-Aziatische kusten: Koerillen, Sachalin, Korea, Japan, China. In 1924 voor het eerst buiten het oorspronkelijke verspreidingsgebied aangetroffen, langs de kust van Noord-Amerika (Puget Sound). Van daar verder verspreid. In Europa voor het eerst aangetroffen in 1995 in Frankrijk (Marennes-Oléron), vdaarna in Bretagne en Normandië, Portugal en de Limfjord in Denemarken. In Nederland in 2007 voor het eerst waargenomen in Zeeland. Aangetroffen in de Oosterschelde bij Yerseke, Gorishoek (Tholen) en Zierikzee.
Nadere informatie
[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014 (© ANEMOON) ].
Status in Nederland:
Een reeds
gevestigde (ingeburgerde), nog alleen locaal voorkomende, in potentie invasieve soort. Leeft
autochtoon in Zeeland, in de Oosterschelde aan de zuidkust van Tholen.
Oorsprong
en introductie:
Gebied van oorsprong: Noord-Amerika, Azië, Noordelijke Stille Oceaan, Noordelijke
Atlantische Oceaan.
Leefwijze: Mariene habitats op hard substraat, Estuaria en
brakwatergebieden.
Introductie en -wijze: Eerste melding tussen 2004 en 2007, in de provincie Zeeland, via
de visserij/aquacultuur, met name oesterkwekerijen (Faasse and Ligthart, 2009).
Per ongeluk ingevoerd. Mogelijk met kweekoesters. Vermoedelijk heeft de ban op
het gebruik van anti-fouling producten met tributyltin (TBT) voor kleinere
schepen (vanaf 1993) positief bijgedragen aan de permanente vestiging in de
Oosterschelde. Introductie van deze soort in nieuwe gebieden vindt voornamelijk
plaats met schelpdiertransport,
zowel via materiaal voor de conumptie als voor kweek. Zowel de dieren zelf als
hun als eiercapsule’s kunnen worden getransporteerd.
Impact
Belangrijkste factoren: Predatie en (voedsel- en ruimte-)concurrentie.
Ecologische impact: Voedselconcurrentie met name met
andere slakkensoorten uit de familie Muricidae is niet uitgesloten. Faasse and
Ligthart (2009) vonden nog geen aanwijzingen voor concurrentie met de inheemse
Purperslak Nucella lapillus. Dit kan echter gemaskeerd zijn doordat de
bestanden van deze soort na de ban op tributyltin (TBT) sterk zijn toegenomen.
Een ander effect is dat muricide slakkensoorten als O. inornatus
prederen op de Japanse oester Crassostrea gigas en zo in enige mate de
negatieve effecten van die soort (concurrentie met andere filtreerders en het
bedekken van zand- en slikbanken) kunnen reguleren.
Eventuele economische impact: O. inornataus heeft wereldwijd een aanzienlijk negatief
effect op schelpdiercultures, met name oesters worden veel gegeten, mossels
veel minder. De slakken kunnen tot 3 oesters per week consumeren en een
reductie tot 25% van de kweekpopulaties veroorzaken. Tot de prooidieren behoren de Japanse
oester Crassostrea gigas, the Platte oester Ostrea edulis en de Mossel Mytilus
edulis. Exacte gegevens over de economische
impact van de Amerikaanse oesterboorder op de schelpdierkweek in Nederlandan
ontbreken nog.
Mate van invasiviteit
De Japanse stekelhoren is
goed in staat zich aan te passen aan verschillende milieus en is zowel binnen
het natuurlijke milieu als daarbuiten bestempeld als invasieve soort. Het zijn carnivore
roofslakken die prederen op een wijd assortiment aan voedselsoorten, snel groeien
en een hoge leeftijd (10 jaar) bereiken. Dieren, eieren en embryo’s kunnen
buiten zeewater overleven in vochtige omstandigheden. De slakken boren een
gaatje in de schelp van hun prooi, door een gecombineerde actie van de rasptong
(radula) en chemicalieën die vanuit het aanvullende boororgaan door het boorgat
worden ingebracht via de proboscis (zuigslurf). De soort heeft een hoge
reproductie, natuurlijke vijanden ontbreken. Verdere uitbreiding in Nederland is
te verwachten, al zal dit vermoedelijk langzaam gaan.
Verspreiding en -snelheid
In 1995 voor het eerst in Europa aangetroffen in
Frankrijk (Marennes-Oléron), van daaruit verspreid naar Bretagne (2000) en
Normandië (2003). Inmiddels ook in Portugal en in het Noordzeegebied
(Denemarken, Nederland). (2007).
Mogelijk geïmporteerd met kweekmateriaal van de Japanse oester Crassostrea
gigas. In Nederland voor het eerst gevonden in
de Oosterschelde bij Gorishoek en Yerseke in 2007. Hier was de populatie in 2010 uitgebreid. Inmiddels ook gevonden
bij Zierikzee. In Nederland alleen nog nog locaal aanwezig, hetgeen vooral te
danken is aan het feit dat de
jongen zich in eiercapsule’s ontwikkelen en er dus geen vrijzwemmend larvaal
stadium is.
Trends
Inmiddels plaatselijk vrij algemeen en zich uitbreidend.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Faasse, M.; Ligthart, M., 2009. American (Urosalpinx cinerea) and
Japanese oyster drill (Ocinebrellus inornatus) (Gastropoda: Muricidae) flourish
near shellfish culture plots in The Netherlands. Aquatic Invasions 4(2):
321-326.
Goud, J., F.L.M. Titselaar &
G. Mulder, 2008. Weer een
‘verstekeling’: de Japanse Stekelhoren Ocinebrellus inornatus (Récluz, 1851)
(Gastropoda, Muricidae) levend aangetroffen in de Oosterschelde. Spirula 365.
Code
Auteurs
Freek Titselaar (2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. okt. 2014]
Commentaar
Grafieken