|
|
Kleine modderkruiper
Cobitis taenia
Linnaeus, 1758
Utrecht, Hagesteinse plas (bron: Jos van Kampen)
Zoekbeeld
Zoetwatervis. Lengte tot 13 cm. Mannetjes blijven kleiner 8 cm. Langgerekt en slank lichaam, enigzins zijdelings afgeplat. Zes korte bekdraden: vier op de bovenlip en twee in de mondhoeken. Kleine uitklapbare (moeilijk zichtbare) stekel aanwezig onder het oog. Schubben zeer klein en nauwelijks zichtbaar. Gepaarde borst- en buikvinnen aanwezig. Rug- en anaalvinnen beide kort en van gelijke lengte. Vinnen afgerond. Lichaam met licht grijze tot gele grondkleur. Flanken met contrastrijke donkere vlekken in een regelmatig patroon. Mannetjes hebben een verdikte tweede vinstraal in de borstvin.
Te verwarren met
- Bermpje. Heeft een onregelmatig vlekkenpatroon op de flanken.
- Grote modderkruiper. Heeft tien bekdraden en donkere lengtestrepen op de flanken.
Habitat en ecologie
Stilstaand en langzaam stromend water: (polder)sloten, greppels, beken, kanalen en oeverzones van meren en plassen.
Areaal en verspreiding
Verspreid over heel Nederland met uitzondering van Zeeland, met zwaartepunt in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland. Minder algemeen.
Literatuur
- Spikmans, F., Kranenbarg, J., & Creemers, R. C. (2006). Herkenning zoetwatervissen. Stichting RAVON.
Code
Auteurs
[Niels Schrieken, juni 2014, nov 2016]
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken