|
|
Knotszakpijp
Styela clava
Herdman, 1881
Grevelingen, Dreischor gemaal, 24-05-2015 (bron: Niels Schrieken)
Zoekbeeld
Mariene solitaire zakpijp. Karakteristiek is het bruine leerachtige uiterlijk. Het dier zit met een smalle stam vastgehecht aan de bodem en heeft bruine wratten op zijn lichaam waardoor het op een knots lijkt. De Knotszakpijp is aan de bovenkant bij de in- en uitstroomopening breed en loopt naar beneden toe uit in een steeltje. Daarmee zijn de dieren vastgehecht aan een harde ondergrond. De dieren zijn door begroeiing vaak aan het oog onttrokken. Let daarom op de, niet overgroeide, in- en uitstroomopeningen die van brede lengtestrepen zijn voorzien.
Te verwarren met
Er bestaan geen gelijkende soorten in de Nederlandse wateren.
Kenmerken
Afmetingen: Lengte tot circa 12 cm. Op breedste punt tot circa 4 cm.
Kleur: De dieren zijn bruin, soms gelig bruin. In- en uitstroom opening zijn voorzien van licht- en donkerbruine lengtestreepjes of bredere banden.
Habitat en ecologie
De dieren zijn solitair maar worden vaak met meerdere exemplaren bij elkaar waargenomen. Ze leven op allerlei substraat zoals stenen, schelpen, palen, pontons en aan in het water hangende touwen in havens. Op boeien en pontons soms honderden per vierkante meter. Ze groeien vrijwel nooit op wieren, maar ze zijn wel vaak op soortgenoten aangetroffen. De Knotszakpijp verdraagt slibrijk water goed.
Areaal en verspreiding
De soort is in 1994 voor het eerst in Nederland waargenomen. Vanaf 1996 is de soort in de Oosterschelde, en vanaf 1980 in de Grevelingen gezien. Tegenwoordig komt de soort algemeen voor langs onze kust.
Verspreiding:
Knotszakpijp.
Nadere informatie
[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014]
Status
in Nederland
Een reeds gevestigde,
algemeen voorkomende, in potentie invasieve soort. Leeft autochtoon in Zeeland,
Groningen, Friesland.
Oorsprong en introductie
Gebied van oorsprong: Noordelijke Pacifische Oceaan.
Leefwijze: Mariene habitats op hard substraat, Estuaria en
brakwatergebieden.
Introductie en -wijze: Eerste melding in 1970-1974. De soort is ongewild
en onbewust ingevoerd, vermoedelijk door toedoen van de mens. In de Limjord en
mogelijk Nederland wordt eerder gedacht aan aanvoer en verspreiding via de
visserij/aquacultuur uit gebieden waar de soort eerder is geïntroduceerd, dan
als aangroei aan de romp van schepen.
Impact
Belangrijkste factoren: Voedsel- en ruimteconcurrentie.
Ecologische impact: Omdat het en relatief grote soort
betreft bestaat de impact behalve uit het overgroeien van andere organismen en
het concurreren voor voedsel en ruimte, ook uit het feit dat de dieren als
substraat dienen voor andere fouling-organismen om zich op te vestigen. Dit is
met name het geval voor voor andere invasieve tunicaten. Buiten Nederland zijn
dichtheden van 1000 of meer individuen per m² gemeld (Minchin & Duggan,
1988). Met name in de Oosterschelde komen plaatselijk enorme dichtheden voor
verspreid over een aanzienlijke deel van het substraat.
Eventuele economische impact: De soort kan een grote hinder zijn voor de aquacultuur, met
name in kweekgebieden voor de Mossel Mytilus
edulis. De soort hecht zich in grote klompen aan pontons, schepen en apparatuur
en hangcultures. De Japanse zakpijp kan echter ook andere foulingsoorten
beconcurreren. De dieren maken deel uit van de foulinggemenschap op de rompen
van schepen en in havens. Uit Nederland zijn geen exacte gegevens bekend over
de economische impact
op inheemse organismen.
Mate van invasiviteit
De Japanse knotszakpijp is een zeer adaptieve soort met een brede temperatuur-range
(koud gematigd - warm gematigd) -2º C tot 26,6º C). De dieren komen bij diverse
zoutgehalten leven (Polyhalien-Euhalien). de soort is hermafrodiet en kan zich
zowel sexueel als asaxueel voortplanten en is in staat tot zelfbevruchting.
Behalve dat de ondergrond stevig dient te zijn dient te zijn, worden geen eisen
aan het substraat gesteld.
Verspreiding en -snelheid
Voor het eerst
geïntroduceerd in Europa in 1953 (Plymouth, mogelijk als aangroei op
oorlogsschepen die terugkwamen van de oorlog in Korea). In de Deense Limfjord
was de soort hoogstwaarschijnlijk geïntroduceerd met oesterbroed, hetgeen ook
het geval kan zijn in Nederland. Invoer met ballastwater is ook mogelijk en
gesuggereerd voor Canada (Jensen, 2010).
De soort is voor het eerst in Nederland
aangetroffen in 1974 bij Den Helder en in de Oosterschelde (Huwae, 1974).
Binnen een paar jaar waren grote delen van de Oosterschelde en het
Grevelingenmeer gekoloniseerd (Buizer, 1983, Leewis et al., 2005). Ook het
Waddengebied is deels gekoloniseerd (Gittenberger et al., 2009), met
plaatselijk algemene voorkomens, met name in havens.
Literatuur
- Jensen, K. R. 2010. Invasive Alien Species Fact Sheet - Styela clava -From: Identification key to marine invasive species in Nordic waters – NOBANIS www.nobanis.org (acc. 19/06/2014).
- Leewis, R., D. Willemse, P. Sloof-Spijker & C. Jacobusse. (red.), 2005. Zeefauna in Zeeland. Fauna Zeelandica. Deel 1. Sponzen, Neteldieren en Ribkwallen, Wormen, Tentakeldieren, Stekelhuidigen en Zakpijpen. Stichting Het Zeeuwse Landschap. 207 p.
- Minchin, D. & Duggan, C.B. 1988. The distribution of the exotic ascidian, Styela clava Herdman, in Cork Harbour. Irish Naturalists Journal 22: 388-393.
- Buizer, D.A.G., 1983. De Nederlandse zakpijpen (Manteldieren) en mantelvisjes.
Tunicata, Ascidiacea en Appendicularia. Wetenschappelijke Wetenschappelijke
Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging 158:
1-42.
- Huwae, P.H.M., 1974.
Styela clava Herdman, 1882, (Tunicata Ascidiacea) nieuw voor Nederland. Zeepaard 34: 28.
Code
Auteurs
Brendan Oonk, april 2015
(IvL juni 2015)
Commentaar
Grafieken