|
|
Hondshaai
Scyliorhinus canicula
(Linnaeus, 1758)
Nederland, Oosterschelde (bron: Robert Hughan)
Zoekbeeld
Mariene vissoort. Langgerekte, slanke haai met een vrij stompe kop. De vinnen zijn min of meer afgerond. Lengte 60-80 cm (tot 1 meter). De rug is lichtbruin tot paarsbruin met kleine, donkerestippen en vlekken, die soms in dwarsbanden kunnen staan (zadelvlekken). De buik is lichter, de flanken al dan niet deels bedekt met (grotere) stippen. De snuit heeft afgedekte neusgaten. Bovenop de snuit kleine spuitgaten. Huid korrelig als schuurpapier. Vijf kleine kieuwopeningen. Eerste rugvin ver naar achteren op de rug, voorbij de inplant van de buikvinnen. De tweede rugvin begint boven het einde van de inplant van de anaalvin. Borstvinnen relatief breed. De staart is langgerekt, staat wat schuin omhoog en heeft een vlagvormig aanhangsel. Het bovenste deel is iets langer en heeft een afgeronde zoom. Ogen ovaal, met vaak een kattenoog-achtige middenstreep en vlezige randen.
Te verwarren met
Lijkt op de Kathaai Scyliorhinus stellaris. Die wordt echter groter en de stippen op het lichaam zijn aanzienlijk grover.
Kenmerken
Afmeting: Meestal circa 60-80 centimeter lang (maximaal 1 meter) met een gewicht tot ruim 2,5 kilo.
Kleur: Aan de bovenzijde lichtbruin tot paarsbruin met een opvallend patroon van kleine, donkere, roodbruine tot bijna zwarte stippen en vlekken, die soms in bredere maar lichte dwarsbanden kunnen staan (zadelvlekken). De buik is lichter, de flanken kunnen al dan niet deels bedekt zijn met (grotere) stippen.
Vorm: Stevige, langgerekte, slanke haai met een vrij
stompe kop. De vinnen zijn min of meer afgerond. De bek zit aan de
onderzijde van de kop. De snuit heeft onderaan met
neusflappen afgedekte neusgaten, die doorlopen tot de omgekeerd
u-vormige, gebogen mond, die tweemaal zo lang als breed is. Bovenop de
snuit zijn kleine spuitgaten aanwezig om adem te halen als het dier op
de bodem ligt. De ogen zijn ovaal, hebben vaak een kattenoog-achtige middenstreep en vlezige ooglid-achtige randen.
Vinnen: De eerste rugvin staat ver naar achteren op de rug en begint voorbij de inplant van de buikvinnen. De tweede rugvin begint recht boven het einde van de inplant van de anaalvin. Beide paren borstvinnen zijn relatief breed. De staart is langgerekt, staat wat schuin omhoog en heeft een vlagvormig aanhangsel. Het bovenste deel loopt verder door dan het onderste en heeft een afgeronde zoom.
Huid: De huid voelt korrelig aan als schuurpapier. De vijf kieuwopeningen zijn klein.
Tanden: De tanden zijn klein, scheef of recht en puntig, met tot 5 minieme bijspitsen en staan in meerdere rijen. Ze zijn groter bij mannetjes dan bij vrouwtjes.
Habitat en ecologie
Hondshaaien leven meestal op zandige of zachte bodems op een diepte van 10-65 meter. Ze zijn vooral nachtactief en kunnen prooien opsporen door middel van electrische oriëntatie. Het voedsel bestaat uit weekdieren, kreeftachtigen (schaaldieren), wormen en kleine vissen. De soort is ovipaar en zet eikapsels af met steeds één embryo. De eieren worden inwendig bevrucht en de eikapsels worden in het voorjaar door het vrouwtje afgezet op plaatsen met objecten waar de kapsels zich kunnen vasthechten. Dat is vaak aan zeewier of rotsen. De embryo's zitten opgevouwen in de eikapsels en voeden zich met de eierdooier. Na 5–11 maanden verlaten de jongen de kapsels. Ze hebben dan een lengte van 9–10 cm. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)
Areaal en verspreiding
Noordoost-Atlantische Oceaan en Noordzee. Langs de Nederlandse kust niet algemeen, maar wel regelmatig aanwezig. Meestal in dieper water van de Noordzee, zo nu en dan dichter bij de kust, o.a. in de Westerschelde. Aangevoerd door vissers vaak onterecht verhandeld onder de naam 'zeepaling'.
Trends
In tegenstelling tot bij de eikapsels van de eierleggende roggensoorten, is de dalende trend in de eikapsels van de Hondshaai minder duidelijk.
Bescherming:
Niet opgenomen op de Nederlandse Rode Lijst. Niet als bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN. Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Geen terugzetverplichting
Literatuur
- Nijssen, H., 2010.
Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes)
(Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
A.W. Gmelig Meyling (jan. 2014)
IvL (feb. 2014), RHB (juni 2018)
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken