|
|
Sterrog
Amblyraja radiata
(Donovan, 1808)
Sterrog - Amblyraja radiata (Uit: F.Day, 1829-1889)
Zoekbeeld
Sterk afgeplat, breed-ruitvormig. Twee met de kop vergroeide afgeronde
borstvinnen. Staart lang, puntig. Rand lichaamsschijf vooral bij
mannetjes golvend. 60-75 cm (tot 100 cm). Rug bruin, met donkerdere en
lichtere vlekken. Buik grijswit. Naast de ogen soms een witte stip.
Snuit kort en stomp. Achterop de staart 2 kleine afgeronde rugvinnen.
Huid ruw. Jonge dieren en vrouwtjes met 13–17 scherpe stekels in een een
rij tot op de staart. Op de staart kunnen nog 2 rijen kleinere stekels
staan. Elders eveneens veel stekeltjes. Alle stekels met stervormige
basis. Leeft tussen 30 en enkele honderden meters diep. In de centrale
Noordzee vrij algemeen, soms in
estuaria. Langs onze kust nogal zeldzaam.
Te verwarren met
Kan soms enigszins lijken op wat kleinere exemplaren van de Stekelrog Raja clavata. Deze zijn echter anders getekend, de rugvinnen zijn groter en staan minder ver achter op de staart, de toppen van de borstvinnen zijn scherper en ook de vorm, het aantal en de plaatsing van de stekels is anders.
Kenmerken
Afmeting: Gemiddelde afmeting 60-75 cm (maximaal tot 1 meter).
Kleur: Bovenzijde bruin, met onregelmatige, iets donkerdere en soms lichtere vlekken. De onderkant (buikzijde) is grijswit of wit, soms met wat donkerdere delen. Naast beide ogen kan een witte stip staan, deze kan ook ontbreken.
Vorm: Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met
twee zeer grote, aan de kop vergroeide, aan de uiteinden afgeronde
borstvinnen en een lange puntig toelopende staart. De rand van de
lichaamsschijf is gebogen of - vooral bij mannetjes - meer golvend. Dit
is de enige rog uit onze streken die een bijna volledig bolle rug (holle
buik) kan maken. De snuit is kort en stomp.
Vinnen: De twee kleine afgeronde rugvinnen staan ver naar achteren op de staart en kunnen bij de basis aan elkaar vastzitten of los van elkaar staan. De staartvin zelf is miniem. Borstvinnen aan de voorzijde iets naar
voren bollend. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook twee lobvormige uitsteeksels. Vooral volwassen mannetjes hebben lange 'claspers' met knuppelvormige uiteinden, om vrouwtjes bij de paring mee vast te houden. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde.
Huid/Stekels: De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden is bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 13–17 scherpe doornachtige stekels aanwezig, die doorloopt tot op de staart. Op de staart kunnen aan weerszijden nog twee rijen kleinere stekels staan. Elders op het lichaam staan eveneens veel stekeltjes. Alle stekels hebben een stervormige basis, waar ook de Nederlandse naam vandaan komt. Tussen de staartvinnen kan soms een enkele doorn of stekel zitten.
Tanden: Beide geslachten hebben in de mond 36–46 rijen tanden, met op elke kauwplaat een ronde basis. De aanvankelijk scherpe tanden raken later meestal sterk afgesleten.
Habitat en ecologie
De Sterrog leeft op bodems met zand, grind en zachte modder, op diepten tussen 30 en enkele honderden meters (tot ruim 1000 meter). De eieren worden inwendig bevrucht en tussen februari en juni worden eikapsels afgezet met steeds een enkel embryo. Het voedsel bestaat uit krabben, garnalen, zandspiering en andere vis. Het zijn opportunisten die ook divere andere prooien eten, waaronder wormen en aasgarnalen. De dieren planten zich zeer langzaam voort en zijn pas geslachtsrijp na minimaal 10 jaar. Het aantal eikapsels dat jaarlijks afgezet wordt blijft onder de 100. De kapsels komen pas na 2–2,5 jaar uit, de jongen hebben dan een lengte van 10,4–11,4 cm. De Sterrog kan tot 16 jaar oud worden. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)
Areaal en verspreiding
Een meer Noordelijke soort, voorkomend aan beide kanten van de
Noordelijke Atlantische Oceaan. In Europa voorkomend nabij Spitsbergen
en Groenland, en verder vanaf Noorwegen en de Oostzee, via de Britse
eilanden en de Noordzee tot het noordelijke deel van de Franse
Atlantische kust. In de centrale Noordzee is dit de meest algemene
roggensoort, met name ten noorden van de Doggersbank. Ook te vinden in
estuaria en enigszins brak water. Langs de Nederlandse kust nogal zeldzaam.
Literatuur
Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids
nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De
vissen van Nederland. Uitg. KNNV, Utrecht. nr. 42. 224 pp.
Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland.
Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de
Nederlandse zeevissen. Uitg. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
Wijnand Vlierhuis (feb. 2014)
IvL / RHB (jun 2018)
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken