|
|
Zonnevis
Zeus faber
Linnaeus, 1758
Zonnevis - Zeus Faber (Uit: Francis Day, 1829-1889)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis). Hoog, zijdelings afgeplat lichaam. 29-35 (tot 65 cm). Lichaam licht- tot donkergeel of bruinachtig gemarmerd. Zijkanten met één zwarte, geel omrande vlek. Uitstulpbare bek schuin omhoog (bovenstandig). Ogen hoog in de kop. Zeer markante eerste rugvin, met 9 -11 sterke stekelvormige vinstralen die uitlopen in losse, lange sprieten. Tweede rugvin en anaalvin even lang. De afhangende buikvinnen zijn lang. Langs rug en buik een randje met korte stekeltjes. Lichaam bedekt met kleinere puntige schubjes. Verspreidingsgebied wereldwijd ruim. In onze streken relatief weinig gevangen of gezien. Jonge dieren o.a. bekend uit Oosterschelde en Grevelingenmeer.
Te verwarren met
Er komen wereldwijd slechts enkele soorten uit deze groep voor. In onze streken leeft slechts Zeus faber, zodat verwarring met in vorm vergelijkbare andere vissen is uitgesloten.
Kenmerken
Afmetingen: Circa 29-35 cm tot 65 cm, in de literatuur wordt ook een maximum tot 90 cm genoemd).
Kleur: Het lichaam is licht- tot donkergeel of meer bruinachtig, met aan de zijkanten, iets voor het midden één zeer opvallende, min of meer ronde bruine tot zwarte vlek met daaromheen een gele rand. Het overige patroon bestaat uit lichtere gele of/en groenbruine vlekjes. Maar er komen ook meer bruingele gemarmerde patronen voor. De onderzijde is zilvergrijs. Bij jonge dieren kunnen vlekjes onderaan soms in vage horizontale strepen zijn gerangschikt.
Vorm: Hoog, zijdelings sterk afgeplat lichaam met een grote kop met een bolronde snuit en een schuin omhoog staande (bovenstandige) uitstulpbare bek. De ogen staan hoog in de kop en zijn vrij groot met vaak een blauwe tot zwarte pupil.
Vinnen: De vinnen zijn opvallend, vooral het voorste deel van de rugvin (voorste rugvin) is markant, met 9 -11 sterke stekelvormige vinstralen, die tot de eerste helft dikker zijn en deels met een membraan aan elkaar verbonden, waarna de bovenste delen als lange losse sprieten omhoog steken. De vin loopt verbonden door een klein membraan door in een tweede rugvin die veel minder hoog en deels doorschijnend is. De tweede rugvin en de anaalvin zijn even lang en in feite elkaars spiegelbeeld. De beide afhangende buikvinnen zijn zeer lang en lopen uit in vezelig franjes. De kleine borstvin staat direct achter het midden van het kieuwdeksel. Het voorste deel van de anaalvin kan worden gezien als een aparte vin met brede, vooral uit dik membraan bestaande flappen. Staartvin vrijwel recht aan het uiteinde.
Sculptuur: Op de rug en buik zit aan de basis van de vinnen een verdikt randje met korte aparte stekels. Kop en kieuwdeksels hebben een duidelijk stevigere bedekking dan het verdere lichaam, dat bedekt is met kleinere, wat gepunte schubjes.
Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin 9-11 forse en verlengde vinstralen, tweede rugvin 22-24 zachte vinstralen, anaalvin met 4 stevige en 20-23 zachte vinstralen. met circa 20 vinstralen.
Habitat en ecologie
In principe een kustvis met voorkeur voor diepten tussen 5 en 400 meter, maar de soort komt het meest voor tussen 50-150 meter. Het zijn roofvissen die zich voeden met diverse vissen, waaronder haring, grondels, zandspiering, horsmakrelen, maar ook met inktvisse, kreeftachtigen en soms andere weekdieren en stekelhuidigen. De dieren leven solitair of in kleine groepen bij de bodem. Zonnevissen worden geslachtsrijp bij een lengte van 25-35 cm en een leeftijd van 3-4 jaar. De paaitijd valt tussen juni tot augustus, in het gebied ten zuiden van het Kanaal en in de Ierse Zee. De vis heeft veel bijnamen zoals, zeehaan, spiegelvis en Sint Pietervis. Ook de Duitse en Franse namen Petersfisch en Saint-Pierre verwijzen naar Sint Pieter, waarvan volgens de legende de zwarte stip een vingerafdruk is. In het Engels heet de vis John Dory, waarbij het Dory mogelijk verwijst naar het Franse woord Doré - van goud. (Er bestaan tientallen verklaringen voor de namen, 'goud' zou naar de gouden kleur kunnen verwijzen, maar ook zou de vis een goudstuk hebben gezogen uit de hand van Sint Pieter).
Areaal en verspreiding
De Zonnevis heeft wereldwijd een zeer ruim verspreidingsgebied. Dit omvat de oostelijke Atlantische Oceaan van Noorwegen tot rondom Afrika, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, de Rode Zee, Zuidoost-Azië, Nieuw Zealand, Australia en Japan. In het Nederlandse deel van de Noordzee wordt de vis de laatste jaren iets vaker gevangen, maar nog relatief weinig door duikers gezien. In de Oosterschelde en het Grevelingenmeer waargenomen exemplaren waren vrij jonge dieren.
Literatuur
-
Nijssen, H., 2010. Zeevissen.
KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces
(Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
-
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
x
Auteurs
Niek Schouten (feb 2014); [RHB / IvL nov 2018]
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken