|
|
Jenkins' waterhorentje
Potamopyrgus antipodarum
(J.E. Gray, 1843)
Zoekbeeld
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot
6,5 mm. Geelbruin. Vaak begroeid. Slank, torenvormig horentje met 6-7
matig bolle windingen. Mondopening eivormig. Operculum dun, hoornachtig. Navel
vaak deels bedekt. Glad, zonder sculptuur, of met een kiel [forma carinata]. In heel Nederland in zoet en
zwak brak water.
Te verwarren met
Andere vertegenwoordigers van de familie Hydrobiidae; Semisalsa stagnorum.
Kenmerken
Afmetingen: H. 6,5, B. 3,5 mm.
Schelpkleur: Geelbruin tot groen. Vaak met allerlei organismen begroeid.
Schelpvorm: Slank, torenvormig horentje, met 6-7 matig bolle windingen. De mond is eivormig en continu. Operculum dun, hoornachtig. Navel vaak onduidelijk en deels bedekt. Glad, zonder duidelijke sculptuur, of [forma carinata] met een duidelijke kiel (op foto rechts).
Habitat en ecologie
In allerlei watertypen, grote en klenere meren, rivieren, kanalen, grachten, tot kleine polderslootjes. Vooral in zoet water, maar is ook tolerant voor niet al te zout water (brak).
Areaal en verspreiding
Door heel Nederland aanwezig, plaatselijk massaal.
Bekend uit Nederland sinds 1913. Afkomstig uit Nieuw-Zeeland.
Nadere informatie
[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014 (© ANEMOON) ]
Status in Nederland
Een gevestigde
(ingeburgerde), zeer algemene, invasieve soort. Leeft autochtoon in de provinces: Drente; Flevoland; Friesland; Gelderland;
Groningen; Limburg; Noord-Brabant; Noord-Holland; Overijssel; Utrecht;
Zuid-Holland; Zeeland.
Oorsprong
en introductie
Gebied van oorsprong: Oceanië; zuidelijke Stille Oceaan, elders ingevoerd.
Leefwijze: Meren, diverse zoete wateren, rivierengebied.
Introductie en -wijze: Wat de exacte verspreidingsmanier- en route is geweest bij de
kolonisatie van Europa, is niet bekend. Het ligt echter voor de hand aan te
nemen dat de soort onbewust en ongewild door de mens is ingevoerd. De eerste
Nederlandse melding stamt uit 1913, de eerste publicatie eveneens.
Impact
Belangrijkste factoren: (Voedsel- en ruimte-)concurrentie; milieu-aanpassingen; planteneter.
Ecologische impact: P. antipodarum concurreert voor voedsel en ruimte met andere
inheemse soorten, zij het niet of nauwelijks met andere Hydrobiidae
(Gittenberger et al., 1998). De soort wordt geassocieerd met een afname in
vestigingssucces van inheemse soorten. In Noorwegen is een risico-analyse
uitgevoerd met als uitkomst dat de soort nu wordt gezien als ‘high risk
species’ vanwege de negatieve impact op het ecosysteem en inheemse soorten
(Gederaas et al., 2007). In Nederland is een dergelijke analyse niet uitgevoerd
en er geen samenvattende gegevens beschikbaar betreffende de impact, afgezien
van waarnemingen waaruit blijkt dat de soort op veel plaatsen de dominante
soort is of wordt. In het natuurlijke verspreidingsgebied is P. antipodarum een
tussengastheer van veel parasitaire soorten (Morley, 2008). Er wordt van
uitgegaan dat ten minste een deel van de grote invasiviteit in Europa te maken
heeft met het ontbreken van de meeste van dergelijke parasieten (Jensen, 2010).
Eventuele economische impact: Er zijn geen gegevens bekend over de economische impact
van P. antipodarum in Nederland.
Mate van invasiviteit
Het
oorspronkelijke leefgebied van P. antipodarum is Nieuw-Zeeland (Ponder, 1988).
De soort is voor het eerst aangetroffen in Europa in het Theems estuarium in
1859 (Hubendick,1950). Smith (1989) beschreef de soort aanvankelijk als nieuw
voor de wetenschap onder de naam Hydrobia jenkinsi. Hoogstwaarschijnlijk van
hieruit verspreidde de soort zich naar andere Europese landen en wateren
(inclusief de Oostzee en Zwarte Zee). Noord Amerika werd eveneens
gekolonialiseerd. De invasiviteit van Jenkins waterhorentje valt, los van de
snelle verspreiding door Europa en hoge dichtheden (meer dan 100 000 per m2),
af te leiden uit het grote aanpassingsvermogen aan
verschillende habitats en substraten
(planten, stenen, hout, modder- en zandbodems), de tolerantie voor
verschillende zoutgehalten: de dieren leven zowel in zoet als in brak water (0
- 20 ppt), de brede temperatuur-range (5° C - 33° C), de capaciteit zich
parthenogenetisch voort te planten (één exemplaar is in staat een hele nieuwe
populatie te vormen) en de bescherming van de jongen (ovovivipaar: embryo's
worden beschermd in een speciale broodzak en verlaten het dier als kleine
mini-slakjes). Ook de vele verschillende manieren waarop de verspreiding
plaatsheeft vormen een belangrijke factor voor de grote invasiviteit. Vermoedelijk vanuit Europa naar Australië getransporteerd (waar de soort niet
inheems was) met drinkwatertonnen aan boord van schepen (Fretter & Graham,
1994). Bij de secundaire verspreiding spelen mogelijk ook vogels een rol,
evenals met elkaar verbonden waterwegen; ballastwater van schepen; materialen
voor aquacultuur, visgerij (boten, netten etc.) en allerlei drijvende en in het
water zwevende natuurlijke en door de mens vervaardigde objecten (Jensen, 2010;
Gittenberger et al., 1998).
Verspreiding en -snelheid
P. antipodarum is voor het eerst in
Nederland gevonden in 1913 (Scholten, 1913). In de daaropvolgende jaren kwamen
uit het hele land steeds meer nieuwe meldingen. Dit gebeurde onder de naam Hydrobia
(Potamopyrgus) jenkinsi (Smith), totdat de
soort door Ponder (1988) werd herkend als de Nieuw Zeelandse soort P.
antipodarum. Jenkins waterhorentje kwam al voor in
de voormalige Zuiderzee voordat deze door de afsluitdijk werd afgesloten en
veranderde in een zoetwatermeer (Van Benthem Jutting, 1922). De soort heeft
zich hier gehandhaafd en is tegenwoordig zeer algemeen in het hele IJsselmeer,
evenals in veel andere meren en alle mogelijke andere kleinere wateren, sloten,
grachten, kanalen en dergelijke. De soort is ook aanwezig in brakwatergebieden rondom
het Noordzeekanaal en o.a. op diverse plaatsen in Zeeland en het Waddengebied.
Hoewel de landelijke populatie na de snelle opmars in de afgelopen decennia inmiddels
min of meer stabiel is, koloniseert Jenkins waterhorentje nog steeds regelmatig
kleine geïsoleerde wateren, waarbij vooral gedacht moet worden aan transport
door vogels.
Literatuur
Benthem Jutting, W.S.S. van, 1922. Zoet- en
brakwatermollusken. p: 391-410 in: Flora en fauna der Zuiderzee (red. H.C.
Redeke). Ned. Dierk. Ver. De Boer/Den Helder.
Benthem Jutting, W.S.S. van, 1933. Mollusca (I) A.
Gastropoda, Prosobranchia et Pulmonata. Fauna van Nederland, afl. VII. 1-387.
In: Fauna van Nederland, Red.: L. F. de Beaufort, P.N. van Kampen, E.D. van
Oort, H.C. Redeke & W. Roepke. Uitgeverij: A.W. Sijthoff, Leiden.
Fretter, V. & A. Graham, 1994. British Prosobranch
Molluscs. Revised and updated edition. London: Ray Society, 820 pp.
Gederaas, L., I. Salvesen & A. Viken (Eds.), 2007.
Norst svarteliste 2007 – Økologiske risikovurderinger av fremmede arter.
Norwegian Black List – Ecological Risk Analysis of Alien Species.
Artdatabanken, Norway, 152 pp.
Gittenberger, E. A.W. Janssen, W.J. Kuiper, J.G.J.
Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries, 1998. De Nederlandse
zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water.
Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch museum Naturalis, KNNV
Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.
Hubendick, B. 1950. The effectiveness of passive
dispersal in Hydrobia jenkinsi. Zoologiska Bidrag Uppsala 28: 493-504.
Jensen, K.R., 2010. Nobanis – Invasive Alien Species
Fact Sheet – Potamopyrgus antipodarum – From: Identification key to marine
invasive species in Nordic waters. www.nobanis.org. Acc. 19.06.2014.
Ponder, W.F. 1988. Potamopyrgus antipodarum: a
molluscan coloniser of Europe and Australia. Journal of Molluscan Studies 54:
271-285.
Scholten, J., 1919. Eenige aanteekeningen over de land en zoetwatermollusken-fauna
van Nederland. Bijdr. Tot de
Dierkunde, afl. 21: 67-71
Code
x
Auteurs
[IvL okt 2014]
Commentaar
Grafieken