|
|
Ruw traliehorentje
Chrysallida interstincta
(J. Adams, 1797)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Wit of crème. Stevig
spits horentje. 6-7 matig bolle windingen. Protoconch glad, ingedraaid.
Mondopening langwerpig-ovaal, ernaast een smalle navel. Op de spil een
scherpe en duidelijke tandplooi. 20-25 weinig gebogen dwarsribben, op de
onderste helft van de winding gekruist door 1-2 spiraalgroeven.
Ectoparasitair gevonden
op oesters
en
mantelschelpen, waarvan met de zuigstekel in de proboscis lichaamssappen
worden opgezogen. Enkele keren in materiaal van visserij gevonden en
-vers, leeg- in Yerseke (import met oesters?). Ook op
drijvende
voorwerpen en fossiel.
Te verwarren met
Chrysallida indistincta.
Klein traliehorentje, Chrysallida pellucida.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 3 mm, B. tot 1,5 mm.
Schelpkleur: Wit of crème.
Schelpvorm: Stevig
spits horentje. Variabel in aantal ribben en hoogte/breedte-verhouding.
6-7 matig bolle windingen. Top stomp, protoconch glad, ingedraaid.
Mondopening langwerpig-ovaal, met ernaast vaak een smalle navel. Aan de
binnenkant van de mond ligt een scherpe en duidelijke tandplooi. Operculum klein, geelwit, druppelvormig.
Sculptuur: 20-25 weinig gebogen dwarsribben, die breder of even breed zijn
als de tussenruimten en op de onderste helft van de winding worden gekruist door 1-2 vrij duidelijke spiraalgroeven.
Dier: Koptentakels bijna
driehoekig, gegroefd. Ogen dicht bijeen aan de basis van de tentakels. Er is een intrekbare proboscis (voedingsslurf).
Voet kort, voorzijde afgerond met iets verlengde hoekpunten. Achterzijde
eindigend in stompe punt. Lichaamskleur vrij egaal, transparant wit.
Habitat en ecologie
Zowel op zandige als rotsachtige
bodems, vanaf
de laagwaterlijn tot diepten van 90 m of meer. Vaak parasitair gevonden op oesters
en
mantelschelpen, waarvan met de holle zuigstekel in de voedingsslurf (proboscis) de lichaamssappen worden opgezogen. De dieren zijn hermafrodiet.
Areaal en verspreiding
Van
Noorwegen, de Lofoten en het Kattegat via de
Noordzee en
de Britse Eilanden tot aan de Canarische Eilanden, Madeira en in
de gehele
Middellandse Zee. Uit de Noordzee
zijn verse
exemplaren bekend van materiaal dat meekwam met de Noordzeevisserij. Bij uitspoelen van schelpmateriaal van Yerseke,
daar gedumpt
door de schelpdierindustrie eind jaren 70, bleken in het zand
twee recente exemplaren aanwezig. Ook bekend van
drijvende
voorwerpen en verder van oudere exemplaren (fossiel) opgespoeld uit Pleistocene bodemlagen (Eemien).
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W.
Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
z
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling,
Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]
Commentaar
Grafieken