Search
Search

Soorten

Tandtolhoren

Phorcus lineatus

(da Costa, 1778)

Tandtolhoren


Zoekbeeld

Mariene huisjesslak. Tot 30 mm. Grijsbruin met bruinpaarse, zigzaglijnen. Onderkant witgrijs. Mondopening  parelmoerkleurig. 5-6 windingen, top matig stomp, vaak afgesleten. Mondopening met tandvormige knobbel. Geen duidelijke navel. Operculum rond, hoornachtig. Vage spiraallijnen en groeilijnen. Koptentakels lang en puntig, ogen op verbredingen aan de basis. Drie paar voettentakels. Lichaamskleur grijsgroen, met paarszwarte lijnen en vlekken. Alleen rondom Yerseke. Geïmporteerd met materiaal schelpdierkweek.

Te verwarren met

Onmiskenbaar.

Kenmerken

Afmetingen: H. tot 25 mm, B. tot 30 mm.
Schelpkleur: Grijs tot donkerbruin, met bruinpaarse, zigzagvormige spiraallijnen. Onderkant van de laatste winding glanzend wit tot licht parelmoerkleurig. Mondopening sterk parelmoerkleurig.
Schelpvorm: Stevige horen met 5-6 vrij vlakke windingen en een matig stompe, vaak afgesleten top. Mondopening ruitvormig, met aan de binnenzijde een columellaire tandvormige knobbel.  Volgroeide exemplaren zonder duidelijke navel. . Operculum rond, hoornachtig, bruin. Sculptuur: Oppervlak meestal met vage tot nauwelijks waarneembare spiraallijnen en onregelmatige groeilijnen. Jonge exemplaren hebben dunne spiralen op de eerste drie windingen.

Dier: Koptentakels lang en puntig. Ogen op brede uitsteeksels aan de basis, aan de rechter een kort sensorisch tentakeltje. Voet met drie paar duidelijke voettentakels. Lichaamskleur grijsgroen, met paarszwarte lijnen en vlekken. Kopdelen geeloranje, snuit zeer donker. Koptentakels geelwit met donkere banden en vlekken. Voetzool egaal, bleek


Habitat en ecologie

Leeft in het litoraal van sterk geëxponeerde rotskusten, op en onder rotsen en grote stenen. Vooral in de zone met bruinwieren als Kleine zee-eik Fucus spiralis en Groefwier Pelvetia caniculata, maar ook hoog op de rotsen, tot enkele meters beneden de spatzone (supralitorale zone). Ze leven zowel in en rond rotspoelen als op plaatsen zonder sterke wierbegroeiing, maar zelden of nooit op zeer zandige locaties. Behalve kieuwen hebben de dieren ook een als long fungerende mantelholte. Het voedsel bestaat onder meer uit detritus en micro-algen, die vooral ’s nachts van de grotere wieren en rotsen worden afgeschraapt. De dieren zijn van gescheiden geslacht. In de noordelijke streken is het voortplantingsseizoen kort, in de zuidelijker streken langer en zijn er meerdere perioden van voortplanting. Volwassen bij 13-18 mm en een leeftijd van ca. 2 jaar. De dieren kunnen tot 10 jaar worden.

Areaal en verspreiding

Een zuidelijke soort, waarvan het zwaartepunt in het voorkomen ligt langs de Franse en Spaanse Atlantische kust. In het zuiden tot Marokko en Madeira, de noordgrens ligt ongeveer in Het Kanaal, echter ook bekend van Ierland en Schotland. In Nederland met oesters en ander schelpmateriaal ingevoerd en aldus meermalen levend in Zeeland aangetroffen (Yerseke: 1971-1977 en 2007-2011). Er is geen verdere uitbreiding van areaal geconstateerd. Ook bekend van vondsten met drijvende voorwerpen.

Literatuur

Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.

Code

x

Auteurs

(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]




Commentaar

Tandtolhoren

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top