|
|
Korstmosschelpje
Lasaea adansoni
(Gmelin, 1791)
Zoekbeeld
Mariene tweekleppige. Tot 2,5 mm. Egaal wit tot donker paarsrood.
Opperhuid geelbruin. Dunschalig, bol, iets langwerpig. Oppervlak met
fijne groeilijnen en vage radiaire lijnen. 2 spierindruksels, mantellijn
zonder bocht.
Dier met opgezwollen instroomsifo die niet of
nauwelijks buiten de schelpkleppen uitkomt. Kruipvoet lang en
tongvormig. Leeft tussen kostmossen als Lichina pygmaea of los
in holten van stenen, tussen zeepokken en wier. Autochtoon in litoraal
en sublitoraal, zeldzaam. Spoelt wel regelmatig aan op drijvende
voorwerpen.
Te verwarren met
Amerikaanse boormossel Petricolaria pholadiformis (juveniel).
Kenmerken
Afmetingen: L. tot 2,5 mm, H. tot 1,5 mm.
Schelpkleur: Variërend van egaal wit tot donker paarsrood. Binnenzijde glanzend en donkerder paars. Opperhuid geelbruin.
Schelpvorm: Dunschalig, bol, iets langwerpig. De umbo is bol en ligt niet geheel in het midden.
Sculptuur: Oppervlak met een sculptuur van fijne concentrische groeilijnen en zeer vage radiaire lijnen
Slot: Heterodont, in beide kleppen 1 cardinale en twee laterale tanden. De cardinale tand in de rechterklep is sterk gereduceerd.
Binnenzijde schelp: 2 spierindruksels, mantellijn zonder mantelbocht.
Dier: Aan de
voorzijde een opgezwollen instroomsifo. De uitstroomsifo komt niet of
nauwelijks buiten de schelpkleppen uit. Kruipvoet opvallend, lang en
tongvormig. Lichaamskleur witachtig.
.
Habitat en ecologie
Leeft in het litoraal van rotskusten, vastgehecht met byssusdraden tussen korstmossen als Lichina pygmaea of los rondkruipend in holten van stenen, tussen zeepokken en wier. In het eerste geval zijn de schelpen meestal paarsbruin, dikschalig en opgezwollen, in het laatste geval minder bol en veel lichter. De dieren zijn hermafrodiet en vivipaar. Anders dan bij veel andere tweekleppigen, waar de bevruchting geheel extern in de waterkolom plaatsheeft, wordt bij het Korstmosschelpje via de instroomsifo water met zaadcellen de mantelholte ingezogen, waarna inwendige bevruchting volgt en de eieren in de mantelholte worden uitgebroed. Meestal eenjarig (soms 1-2 jaar).
Areaal en verspreiding
Vanaf Noorwegen tot in de Middellandse Zee en de Canarische Eilanden. In Nederland incidenteel (zeldzaam) autochtoon aangetroffen op de Zeedijk van Den Helder en tussen byssusdraden van Mossels op de Hondsbossche Zeewering.
Op het strand: Regelmatig langs de hele kust te vinden op drijvende voorwerpen, met name op riemwier.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R.
Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische
atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en
Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan et al, 2013
-Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]
Commentaar
Grafieken