|
|
Vliezig drijfhorentje
Rissoa membranacea
(Adams, 1800)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak (ook in brakkere lagunes, niet meer in NL). Tot 8 mm. Crème,
lichtbruin, soms donkerder. Topwindingen en mond vaak paarsroze. Tussen
de ribben vaak bruine vlekken. Ongeribde vormen vaak met verticale
vlekken. Opperhuid geelbruin. Variabel horentje met tot 9 vlakke tot bolle windingen.
Mondopening eivormig, verdikt, binnenin vaak met een knobbel. Geen navel. Tot 10 dwarsribben, die naar onder
vervagen. Soms spiraalsculptuur of ongeribd. Leefde ooit algemeen op
zeegras in de Waddenzee en in de Zeeuwse wateren. Toen in de
jaren 30 het
zeegras door ziekte afstierf, verdween de soort geheel uit Nederland.
Te verwarren met
Ribloze vormen lijken op grote exemplaren van het Wadslakje Peringia ulvae.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 8 mm, B. tot 4 mm.
Schelpkleur: Crème,
lichtbruin, soms donkerder. Topwindingen en mond vaak paarsroze. Tussen
de ribben vaak bruine vlekken. Ongeribde vormen hebben vaak verticale
vlekken. Opperhuid geelbruin, vaak deels weggesleten.
Schelpvorm: Variabel horentje. Meestal tot 9 vlakke tot bolle windingen.
Mondopening eivormig, verdikt, binnenin vaak een knobbel. Geen navel.
Sculptuur: Op
de laatste winding tot 10 dwarsribben, die naar onder
vervagen. Soms spiraalsculptuur of ongeribd en dunschalig.
Dier: Koptentakels slank met stomp uiteinde. Ogen aan de basis op iets
afgeplatte verbreding. Lichaamskleur variabel: in rustige
brakwatergebieden crèmewit met vaak helderwitte
korrelige vlekken op tentakels, voetzool en wit rondom het oog.
In zoute milieus meer egaal lichtbruin of paarsbruin, lichter op de zool, rond de mond, ogen en op de tentakels.
Habitat en ecologie
Leeft vooral op
Zeegras Zostera marina, zoals in baaien en lagunes,
maar ook
elders op bruin- en roodwieren. Vanaf de laagwaterlijn tot diepten
van ca. 15 m.
Dunschalige vormen leven vooral in brakke, slikkige baaien,
of zelfs
binnendijks in brak water, bij zoutgehaltes tot 7‰. Het voedsel bestaat
uit detritus
en diatomeeën die op de wieren zitten. De dieren
zijn van
gescheiden geslacht. Mannetjes zijn kleiner en in de minderheid.
De eikapsels zijn lensvormig met een platte onderzijde en worden meestal afgezet op de bladeren van
Zeegras. Leeftijd 1-2
jaar.
Areaal en verspreiding
Vanaf
Noord-Noorwegen en de Oostzee, via de Noordzee,
Het Kanaal,
de Ierse Zee en de Atlantische kust van Frankrijk tot de Canarische
Eilanden,
Middellandse Zee en Zwarte Zee. Aan het begin van de 20e eeuw
algemeen op
zeegras in de Waddenzee en in de Zeeuwse wateren. Toen in de
jaren 30 het
zeegras door ziekte afstierf, verdween de soort, alleen een kleine
brakwaterpopulatie
met dunschalige ribloze huisjes heeft zich nog enkele decennia
gehandhaafd
in De Bol op Texel. Met het op Deltahoogte brengen van de
zeedijk
verzoette het water en ging ook deze populatie verloren. Wordt inmiddels als uitgstorven (in Nederland) beschouwd.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W.
Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
x
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling,
Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]
Commentaar
Grafieken