|
|
Wit muizenoortje
Auriculinella bidentata
(Montagu, 1808)
Nederland (bron: S. van Leeuwen)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Wit, glanzend, opperhuid bruingeel. 6-7
vrij vlakke windingen, de laatste winding ca. 65% van de totale
schelphoogte. Aan de columellaire zijde
in de mond steeds twee witte tandvormige plooien. Mondopening spits,
geen operculum. Oppervlak met alleen groeilijnen.
Dier met korte koptentakels die aan het
uiteinde knopvormig zijn. Lichaamskleur
wit, deels glasachtig transparant. Leeft vaak ondergronds onder deels in
de bodem liggende
stenen langs
de hoogwaterlijn, op vaak min of
meer
grofzandige bodems. Zeer plaatselijk in Zeeland.
Te verwarren met
Gewoon muizenoortje Myosotella myosotis, Meertandig muizenoortje Myosotella denticulata. [Verschillen zitten in de kleur, de tandplooien en de biotoop/leefwijze]
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 7 mm, B. tot 3,5 mm.
Schelpkleur: Wit, glanzend. De opperhuid is bruingeel, bij oudere exemplaren meestal afgesleten.
Schelpvorm: Dunschalig
horentje met 6-7 vrij vlakke windingen. De laatste winding is groot en
neemt tot 65% in van de totale schelphoogte. Aan de columellaire zijde
in de mond zitten steeds twee duidelijke, witte tandvormige plooien. De
bovenkant van de mondopening is spits. Geen operculum.
Sculptuur: Alleen groeilijnen.
Dier: Korte koptentakels die aan de basis verdikt zijn en aan het
uiteinde stomp knopvormig. Ogen als twee zwarte stipjes aan de basis van de koptentakels. Lichaamskleur
wit, deels glasachtig transparant.
Habitat en ecologie
Het Witte muizenoortje leeft vaak
diep ondergronds onder ten dele in de bodem ingebed liggende
stenen langs
de hoogwaterlijn, die bij hoogwater kunnen onderlopen. Dergelijke stenen liggen meestal op min of
meer
grofzandige bodems en ze vinden nog voldoende lucht om het tot een volgende
laagwaterperiode
uit te houden. Nu en dan ook gevonden op meer
kleiige of
slikachtige bodems. Langs de Engelse en Franse kust ook levend op
verticale
rotswanden. Het voedsel bestaat uit
detritus.
De dieren zijn hermafrodiet. Voortplanting tussen juni en september. Eieren worden vastgemaakt aan stevig substraat. Leeftijd: minimaal 3 jaar.
Muizenoortjes
behoren tot de Pulmonata: zogenaamde
‘longslakken’,
waarbij de mantelholte dienst doet als primitieve long. Wanneer
de dieren
gedwongen lange tijd permanent onder water leven, verdrinken ze.
Areaal en verspreiding
Een
zuidelijke soort. Vanaf de Atlantische kust van
Groot-Brittannië,
tot in de Middellandse Zee. In het Noordzeegebied wordt de
noordgrens
gevormd door Nederland. De dieren zijn voornamelijk bekend van
beschutte
plaatsen langs en op schorren en slikken, in dijkbochten etc. Tijdens
gericht
onderzoek door Den Hartog (1962), bleek de soort in het verleden
levend op
veel plaatsen in het Deltagebied voor te komen. Op diverse van deze
locaties zijn
echter later geen levende dieren meer aangetroffen. De soort is
momenteel nog
slechts van weinig plaatsen bekend. Recente waarnemingen
zijn bekend
van de kusten van de Ooster- en Westerschelde. In het Waddengebied
zijn tot nog
toe alleen lege huisjes gevonden. Het geschikte biotoop lijkt
hier
plaatselijk wel aanwezig.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W.
Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Hamstra, R., 1965. Leucophytia bidentata (Montagu 1808) en haar verspreiding in Nederland.In: Het Zeepaard 25(2): 21-25.
Hartog, C. den, 1962. De verspreiding van het slakje Leucophytia bidentata in het Deltagebiedvan Rijn, Maas en Schelde. In: Basteria 26: 17-24.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling,
Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]
Commentaar
Grafieken