|
|
Gezwollen slanke noordhoren
Colus jeffreysianus
(P. Fischer, 1868)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 70 mm. Wit of crème, opperhuid bruin tot
groenachtig. De schelp is vrij dunschalig, met 8-9 vrij bolle, vaak
licht
geschouderde windingen. De opperhuid kan glad zijn, maar ook vezelig. De
top gaat gelijkmatig over in de volgende
windingen en is niet knopvormig. Sifokanaal vrij kort, gebogen.
Operculum peervormig. De windingen hebben fijne spiraalsculptuur. Soms
zijn de windingen gedrongen en is de opperhuid streperig. Schaars in de
Nederlandse Noordzee in diep water.
Te verwarren met
Slanke Noordhoren Colus gracilis (slanker topwindingen knopvormig); IJslandse slamke noordhoren Colus islandicus (sroter, dunschaliger, siphokanaal recht). De namen
Colus
howsei (Marshall,
1911) en Colus propinquus (Alder, 1848) zijn synoniemen.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 70 mm, B. tot 30 mm.
Schelpkleur: Wit of crème, opperhuid bruin tot groenachtig.
Schelpvorm: De schelp is vrij dunschalig, met 8-9 vrij bolle, vaak licht geschouderde windingen. De top gaat gelijkmatig over in de volgende windingen en is iets ingezonken, zeker niet knopvormig zoals bij de andere Colus-soorten. De opperhuid kan glad zijn, maar ook vezelig. Sifokanaal vrij kort, gebogen. Operculum peervormig, hoornachtig.
Sculptuur: De windingen zijn voorzien van een fijne spiraalsculptuur.
Dier: als bij de (gewone) Slanke noordhoren Colus gracilis. De koptentakels zijn langer, minder plat en de ogen liggen dichter tegen de basis van de tentakel aan, op een verdikt gedeelte daarvan. Lichaamskleur bleekwit of crème.
Habitat en ecologie
De soort
leeft op zand- of slibbodems op 20 tot ruim 2.000
m diepte. Het zijn carnivoren en aaseters. Vermoedelijk zijn ze ook in staat actief
prooien als
tweekleppigen aan te vallen (zie bij de Wulk). De
dieren zijn
van gescheiden geslacht. De eicapsules
zijn min of meer
rond en geelachtig. Veel eieren per capsule, maar die dienen
vrijwel
allemaal als voeding voor 1-2 van de zich ontwikkelende embryo’s. Evenals de
meeste andere Buccinidae een langlevende soort.
Areaal en verspreiding
Van IJsland
en het Kattegat/Skagerrak zuidwaarts tot
Marokko. Ook
in de westelijke Middellandse Zee. Leeft rond Het Kanaal
algemener dan in het Noorden. Van het
NCP bestaat
ten minste één zekere melding uit de bodembemonsteringen rond de Oestergronden,
omhoog
gehaald met de bodemschaaf. Van de bodemvisserij zijn meerdere incidenteel geviste dieren uit de Noordzee bekend.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W.
Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling,
Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014]
Commentaar
Grafieken