|
|
Geribd gordelhorentje
Onoba semicostata
(Montagu, 1803)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 2,5 mm. Lichtgeel, crème of wit, met meestal twee korte
bruingele (kommavormige) banden op het laatste deel van de laatste
winding. Opperhuid geeloranje tot donkerbruin. 5-6 matig bolle
windingen met daartussen een vrij diepe naad. Top stomp,
mondopening ovaal en vaak iets verdikt. Geen navel. De sculptuur bestaat uit fijne
lengtegroefjes en op de bovenkant van de windingen vage verticale
dwarsplooien, die naar het midden van de windingen vervagen. Bekend uit de Oosterschelde en uit aanspoelsel op het strand.
Te verwarren met
O. aculeus.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 2,5, B. tot 1 mm (zelden 4 mm).
Schelpkleur: Lichtgeel, crème of wit, met meestal twee korte
bruingele (kommavormige) banden op het laatste deel van de laatste
winding. De opperhuid is geeloranje tot donkerbruin en slijt snel af
Schelpvorm: Dunschalig, langgerekt horentje. 5-6 matig bolle
windingen met daartussen een vrij diepe naad. De top is stomp, de
mondopening ovaal en vaak iets verdikt. Er is geen navel zichtbaar.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit een groot aantal fijne
lengtegroefjes en op de bovenkant van de windingen vage verticale
dwarsplooien, die naar het midden van de windingen vervagen.
Dier: Koptentakels lang
en franjevormig. Ogen aan de basis op een verdikking. Voet kort, meestal met aan beide zijden een
voettentakel. Achteraan toegespitst met daar eveneens nog een smalle
achtervoettentakel.
Habitat en ecologie
Voornamelijk in het litoraal en sublitoraal van
rotskusten,
echter ook gevonden tot op grotere diepte (tot 100 m, in het
noorden nog
dieper). De dieren leven vaak op enigszins beschutte plaatsen
met een hoog
zoutgehalte onder stenen en in grof
schelpgruis
of tussen wier, tunicaten en hydropoliepen. Het voedsel bestaat uit
detritus. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De vrouwelijke
dieren worden
groter. Voortplanting tussen december en juni. Geen pelagisch larvenstadium.
Areaal en verspreiding
Van Noorwegen
tot in de Middellandse Zee, ook in
het Kattegat
en de westelijke Oostzee. Met
zekerheid
autochtoon aangetroffen in de westelijke Oosterschelde op
diverse
vindplaatsen, zowel onder
stenen als tussen wier, hydropoliepen en mosdiertjes en in modderig
schelpengruis.
Op het strand: Nu en dan spoelen oude (fossiele) huisjes aan in fijn schelpengruis.
Nadere informatie
Het huisje van het Slanke gordelhorentje Onoba aculeus (Gould, 1841)
vertoont qua vorm en sculptuur overeenkomsten, maar
heeft
bovenaan de windingen geen of hoogstens vage verticale plooien, terwijl
de
kenmerkende bruingele kleurvlekjes bij de mondrand ontbreken. Deze soort
leeft voor
zover bekend niet (meer) in Nederland. In sommige relatief jonge
(Holocene)
afzettingen in de bodem kunnen echter wel oude horentjes voorkomen,
zoals in de
klei achter de Hondsbossche Zeewering (De Putten).
Trends
De soort
lijkt zich in de Oosterschelde te hebben gevestigd. Mogelijk
betreft het
een permanente populatie.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W.
Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
Onbekend 2013
HR.(febr.2014)
Commentaar
Grafieken