|
|
Fluweelhoren
Velutina velutina
(O.F. Müller, 1776)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Geelwit tot
paarsroze.
Opperhuid geelbruin tot olijfgroen, bij levende dieren
fluweelachtig,
bij oud en dood materiaal vezelig of afgesleten. Dunschalige horen van 2-3 bolle windingen. De laatste
winding is zeer groot en sluit de voorgaande grotendeels in. Schelpoppervlak
met een grove of fijnere traliewerksculptuur. Zeldzame soort in Nederlandse wateren, o.a. te verwachten op de Klaverbank. Enkele keren als lege schelp aangespoeld.
Te verwarren met
Onmiskenbaar.
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 13 mm, B. tot 15 mm.
Schelpkleur: Geelwit tot
paarsroze, de binnenkant van de mond soms glanzend en vaak wat
verkalkt.
Opperhuid (periostracum) geelbruin tot olijfgroen, bij levende dieren
fluweelachtig,
bij oud en dood materiaal vezelig of afgesleten.
Schelpvorm: Dunschalige horen. 2-3 bolle windingen. De laatste
winding is zeer groot en sluit de voorgaande grotendeels in. Aan de
spilzijde van de mond een smalle strook eelt.
Sculptuur: Schelpoppervlak
met een grove of fijnere traliewerksculptuur.
Dier:
De tentakels liggen in een brede dwarsplooi en zijn lang,
met een
knopvormige verdikking aan de uiteinden. Ogen op een duidelijke
en dikke
verbreding aan de basis.
Habitat en ecologie
De soort
leeft zowel op een harde stenige bodem als in
een slikkig
milieu, vanaf het litoraal tot diepten van vele honderden meters.
De dieren
zijn carnivoor en voornamelijk te vinden tussen hun voedselsoorten. Dit zijn met name zakpijpen, zoals Ascidia virginea en soorten van het geslacht Styela die dezelfde kleur hebben als het dier. Daarnaast ook aabwezig op hydropoliepen als Penneschaft Tubularia indivisa. De slakken boren met hun voedingsslurf (proboscis) en rasptong (radula) door het sifonale deel van de zakpijpen en eten het vlees. Zakpijpen spelen ook bij de voortplanting een belangrijke rol. De dieren zijn simultaan hermafrodiet, zowel mannelijk als vrouwelijk, met volledig werkende geslachtsklieren (gonaden). Ze planten zich voort in het voorjaar en de zomer. De eieren worden afgezet in zelf uitgevreten holten in de wand van zakpijpen, vooral Styela en de ca 3 mm grote eikapsels liggen in het vlees van de zakpijp verzonken, uitgezonderd een door een kleine slijmprop afgesloten opening, die aan het oppervlak van de zakpijp ligt. In elke capsule zitten meerdere eieren.
Areaal en verspreiding
Een
noordelijke soort. Van het Arctisch Gebied, het Skagerrak
en het
Kattegat tot in de Noordzee. Ook langs de Atlantische westkust
van de Britse
Eilanden tot in het Middellandse-Zeegebied. Elders langs de Amerikaanse
oost- en
westkust. In de Noordzee onder andere bij Helgoland in de
‘Tiefen Rinne’, maar ook op
verspreide locaties ten westen van het NCP.
Op het strand: Zeldzaam. Lege schelpen zijn enkele malen aangespoeld gevonden.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling
& R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied.
Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers,
Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp
Code
Auteurs
H. Roode (febr. 2014)
[IvL apr 2014]
Commentaar
Grafieken