|
|
Asgrauwe tolhoren
Gibbula cineraria
(Linnaeus, 1758)
Oosterschelde, 2007 (bron: Peter H. van Bragt)
Zoekbeeld
Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, bruin.
Stevige kegelvormige
horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien).
Te verwarren met
Kenmerken
Afmetingen: H. tot 17 mm, B. tot 17 mm.
Schelpkleur: vuilwit, met een patroon van paarsrode schuin
weglopende streepjes. Binnenzijde van de mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige, min of meer regelmatig gewondenkegelvormige horen, met 5-7 matig bolle windingen. De mondopening is hoekig tot vierkant. Er is een nauwe maar duidelijke en diepe, ronde navel.
Sculptuur: Het schelpoppervlak is meestal bezet met een variabel aantal ondiepe spiraalribben.
Dier: kop met een verlengde snuit. Koptentakels lang, aan de basis liggen op een korte verhoging de ogen. Voet ovaal, met 3 paar voettentakels. Lichaamskleur crèmewit tot geelgrijs, met paarsige, golvende, dwarsgestreepte vlekken op voet, snuit en ringvormige strepen op de tentakels.
Habitat en ecologie
Bewoner van rotskusten. Vooral aanwezig langs deels zandige kusten. De dieren leven vooral op beschutte plaatsen onder bruin- en roodwieren in de getijdenzone en in rotspoelen, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot diepten van meer dan100 m. Het voedsel bestaat uit algen en detritus. De dieren zijnvan gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting in de Noordzee waarschijnlijk vooral in het voorjaar. Ronde geelwitte eieren. De soort kan ten minste 3 jaar oud worden.
Areaal en verspreiding
Van Noorwegen en IJsland tot Portugal, Gibraltar en Marokko. Aan de vastelandszijde van het Noordzeebekken uitgestorven sinds het Eemien, ca. 100.000 jaar geleden. Vanaf halverwege de jaren 70 bij Yerseke door de schelpdierhandel en -kweek aangevoerd met Oesters, Mossels. In het wild gevonden in 1994. Inmiddels op diverse plaatsen in het Oosterscheldegebied aanwezig op stenen van dijken, op schelpen (oesters) en tussen rood- en bruinwieren, waaronder Gezaagde zee-eik en Japans bessenwier.
Op het strand: Bereikt onze kust soms op drijvende voorwerpen, wier en in eieren van de Wulk, vermoedelijk grotendeels van de Franse of Engelse kusten. Lege fossiele huisjes spoelen frequent aan langs de hele kust en stammen uit het Eemien (Pleistoceen).
Nadere informatie
[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014 (© ANEMOON) ]
Status
in Nederland
Een gevestigde, nog alleen
locaal voorkomende, niet of nauwelijks invasieve soort. Leeft autochtoon in de
provincie Zeeland, in de Oosterschelde.
Oorsprong en introductie
Gebied van oorsprong: Noordelijke Atlantische Oceaan (o.a. langs de Franse en Engelse
kusten).
Leefwijze: Mariene habitats op hard substraat, estuaria en
brakwatergebieden, kustgebied.
Introductie en -wijze: Visserij en aquacultuur. Per ongeluk ingevoerd via de
visserij/aquacultuur (oesterkwekerijen). Eerste melding en publicatie in 1994.
Impact
Belangrijkste factoren: Predatie en (voedsel- en ruimte-)concurrentie.
Ecologische impact: Planteneter. Er zijn geen gegevens voorhanden betreffende de
ecologische impact van deze litorale soort op het mariene milieu in Nederland. Of
deze soort als nieuwe planteneter invloed heeft op de ecologie /
het locale voedselweb valt te betwijfelen. De aantallen zijn laag en het
voorkomen is nog zeer lokaal.
Eventuele economische
impact: Er zijn
geen gegevens voorhanden betreffende de ecologische impact van deze litorale
soort op het mariene milieu in Nederland.
Mate van invasiviteit
G. cineraria
is inheems in de Atlantische Oceaan, delen van de Middellandse en de kust van
Marokko. De soort leeft ook op de Azoren en Canarische eilanden. (In de
Noordzee aanwezig in Groot-Brittannië). Langs de Nederlandse kust kwam de soort
al ruim 100 000 jaar niet voor (sinds het Eemien, Pleistoceen). In dit tijdperk
was het klimaat warmer. Lege fossiele schelpen spoelen uit deze periode nog
regelmatig aan langs de Nederlandse en Belgische kust. Aangezien het hier een
oorspronkelijk Europese soort betreft, kan de Asgrauwe tolhoren feitelijk niet
worden gezien als een exoot, het is eerder een ‘noordwaardse opschuiver’ onder
invloed van opwarming, daarbij geholpen door de mens, die Oesters en Mossels
importeerde voor de aquacultuur. Afgezien van de duidelijke uitbreiding van de
range in noordwaardse richting, vertoont de soort geen duidelijke kenmerken van
een invasieve soort. De dieren kunnen 1-3 jaar oud worden, maar het
voortplantings-potentieel is slechts gemiddeld; de eiercapsules worden individueel
afgezet, de larven hebben slechts een zeer kort planktonisch stadium (hoogstens
enkele dagen). Natuurlijke verspreiding heeft derhalve alleen langzaam plaats;
de belangrijkste verspreidingsmanier- en route [pathway]
is dan ook de visserij (aquacultuur).
Verspreiding en
-snelheid
De Asgrauwe tolhoren is in het recente verleden onbewust en ongewild
diverse keren geïmporteerd met oester en mossels afkomstig uit (o.a.) Ierland.
Tot 1994 wist de soort zich echter niet te vestigen. In dat jaar werden de eerste
levende autochtone dieren waargenomen nabij Sas van Goes, buiten de
kweekgebieden in de Oosterschelde. Een paar jaar later rapporteerde Moolenbeek
(1999) diverse levende dieren uit opgedregd materiaal van 3-6 km uit de kust
van Yerseke. In latere jaren werd duidelijk dat G. cineraria zich over de Oosterschelde had uitgebreid en
zelfstandige populaties aan het vormen was. Tegenwoordig is de soort niet
zeldzaam, zij het meestal niet in grote aantallen. De soort is in Zeeland nog
steeds met een geleidelijke uitbreiding bezig (De Bruyne et al., 2013).
De dieren zijn te vinden in de lagere regionen van de
(kunstmatige) rotskust, tussen zeewier en onder stenen. Hoewel elders gemeld
van diepten tot 130 m, betreft het over het algemeen een sublittorale soort, die
ook soms in rotspoelen hoger in sublitoraal te vinden is.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan
(red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische
atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en
Stichting Anemoon, Lisse 414 pag.
Gittenberger, E., 2004. The grey top shell, Gibbula
cineraria (Gastropoda, Trochidae),
finally established in the Dutch delta. Vita Malacologica 2 (1): 67.
Hayward, P.J. & Ryland, J.S. (ed.), 1995. Handbook
of the marine fauna of North-West Europe. Oxford: Oxford University Press.
Moolenbeek, R.G., 1999. Corbula gibba (Olivi, 1792) en
Gibbula cineraria (Linnaeus, 1758) levend in Zeeland. Corresp.-blad Ned. Malac.
Ver. 309: 94-95.
Verkuil, J., 1994. CS- verslag. Het Zeepaard 54 (5/6):
96-102.
Code
Auteurs
Commentaar
Grafieken