|
|
Noordse pijlinktvis
Loligo forbesii
Steenstrup, 1856
Zoekbeeld
Tienarmige inktvis. Mantellengte tot 45 cm, hele dier 75 cm. Grijs tot
rozebruin, met bruinrode strepen en vlekkerige plekken
gevormd met meer/minder chromatoforen. Lichaam pijlvormig, achterpunt afgerond. Op
de vangarmen 2 rijen zuignappen, op de lepels van de
tentakels 4 rijen vrijwel even grote zuignappen. Middelste 6-8 zuignappen nauwelijks groter dan overige. Vinnen ruitvormig,
beginnend op 1/4 van de mantellengte, eindigend
in een hoek tussen 65-70o.
Schelp/rugschild veervormig, in vorm gelijk aan dat van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris, maar groter, tot 45
cm. Noordelijk deel Noordzee. Schelp, eieren en dier spoelen zelden aan.
Te verwarren met
Kenmerken
Afmetingen: Mantellengte tot 45 cm, totale lengte hele dier 75 cm.
Lichaamskleur: Grijsachtig tot rozebruin, met vooral op de ventrale zijde van het
achterlijf in de lengterichting bruinrode strepen van 1 tot 4 cm. Deze
worden gevormd door dicht opeen geplaatste chromatoforen. Op de dorsale
zijde staan veel chromatoforen, die het dier op plaatsen waar ze minder zijn een
vlekkerige indruk geven.
Lichaamsvorm: Het
lichaam is slank pijlvormig en de achterpunt is afgerond. De dorsale
mantelrand steekt in een afgeronde punt naar voren over de verbinding
met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op
de vangarmen 2 rijen zuignappen. Op de lepels van de beide
tentakels 4 rijen zuignappen, die vrijwel even groot zijn. De 6-8 middelste zuignappen zijn maar weinig groter dan de rest.
Vinnen: Op de rug gezien ruitvormig, beginnend op ca 1/4 van de mantellengte en eindigend
in een hoek tussen 65-70o.
Schelp/rugschild: De
inwendig gelegen gladius is breed veervormig. Zie verder de pagina van de gladius van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris. Er bestaan geen duidelijke onderscheidingskenmerken tussen beide vormen, afgezien van het feit dat de gladius van L. forbesii groter wordt dan 35 cm (tot ruim 45
cm). Hetzlfde geldt voor de gelatineuze eiertrossen, die nog nooit met zekerheid op onze kust zijn gevonden en waarvan de kans op aanspoelen uiterst klein is.
Habitat en ecologie
Pelagische fauna. De Noordse pijlinktvis leeft in het
diepere
deel van het Europese Continentale Plat. Bekende
paaiplaatsen in en om
de Noordzee liggen ten noorden van Schotland en in het
westelijke deel van
Het Kanaal. De dieren zijn van
gescheiden geslacht. De paaitijd
begint op de noordelijke paaiplaatsen in februari. Na
het paaien sterven de dieren.
Op het NCP zijn geen paaiplaatsen van deze soort en
daar worden dan ook
hoofdzakelijk onvolwassen dieren gevangen, nooit in
grote aantallen. Het
menu van de Noordse pijlinktvis bestaat hoofdzakelijk
uit vis, soms ook inktvisjes. De dieren kunnen 1-2 jaar oud worden.
Areaal en verspreiding
Van Bergen, Noorwegen, langs alle Europese kusten en
in de Middellandse Zee op een diepte van ten minste 80
m en een watertemperatuur
van ten minste 8,5o Celsius. De soort foerageert in
de Nederlandse wateren maar paait hier niet of zelden. De meeste waarnemingen zijn gedaan op het noordelijke
deel van het NCP
rondom de Oestergronden en de Doggersbank. Ook in het
zuidelijke deel van
het NCP zijn dieren aangetroffen. De Noordse
pijlinktvis is niet bekend van de
Waddenzee of de Zeeuwse Delta.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling,
Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL feb 2014]]
Commentaar
Grafieken