|
|
Witte dunschaal
Abra alba
(W. Wood, 1802)
Zoekbeeld
Mariene tweekleppige. Tot 22 mm, meestal kleiner. Glanzend melkwit, het
levende dier schemert vaak wat blauwig door. Opperhuid bruingeel. Dunschalige, ovale schelp. De top ligt achter het midden.
De schelp lijkt vrijwel glad, met alleen groeilijnen. Aan de binnenkant ligt achter de top een scheef
driehoekige ligamentholte., waarop de
ligamentprop zit. Doubletten
raken snel los.
Mantellijn met grotelbocht. Sifonen dun, lang, geheel gescheiden. Algemeen, plaatselijk massaal in offshoregebied Noordzee (o.a. Oestergronden) en in het kustgebied (o.a. Oosterschelede en Grevelingen). Spoelt vaak op het strand aan, vooral in de winter.
Te verwarren met
Glanzende dunschaal Abra nitida; Prismatische dunschaal Abra prismatica. De laatste is duidelijk langwerpiger, de eerstgenoemde iets kleiner met de top precies in het midden.
Kenmerken
Afmetingen: 22 x 14 mm.
Schelpkleur: Glanzend melkwit. Iets doorschijnend , zodat het
levende dier vaak wat blauwig doorschemert. Opperhuid bruingeel tot
oranje, maar slijt deels snel af.
Schelpvorm: Opvallend dunschalige, ovale schelp. De top ligt duidelijk achter het midden.
Sculptuur: De schelp lijkt vrijwel glad, met alleen zeer fijne groeilijnen en enkele grove groeilijnen.
Slot: Heterodont. Aan de binnenkant van beide kleppen ligt net achter de top een scheef
driehoekige ligamentholte. Externe slotband miniem, inwendige ligamentprop (in driehoekige ligamentholte) eveneens klein. Doubletten raken daarom snel van elkaar los.
Binnenzijde schelp: 2 spierindruksels. Mantellijn met duidelijke mantelbocht.
Dier: De sifonenzijn dun, lang en geheel gescheiden. Mantelranden glasachtig grijswit met een blauwe zweem en egaal witte vlekken, sifonen meestal glasachtig wit, deels doorschijnend. Voet melkwit.
Habitat en ecologie
Van dicht beneden de laagwaterlijn tot enkele tientallen meters diepte, in meerdere typen sediment. Het meeste in fijn sediment met een medianekorrelgrootte tussen 50 en 250 μm en een slibgehalte van > 10%. De dieren leven 5-8 cm ingegraven in de zeebodem, meestal schuinliggend met de rechterklep boven. Met de lange sifonen boven de bodemuitstekend wordt het zeebodemoppervlak ‘gestofzuigd’. Dit wordt ‘pipetteren’ genoemd. De dieren kunnen zich daarnaast net als veel andere tweekleppigen ook als filteraar gedragen, waarbijz e water naar binnen pompen. Het voedsel bestaat uit detritus en fytoplankton. De soort heeft een hoge warmte-, maar erg lage vorstresistenti, kustnabije populaties lijden hoge verliezen in koude winters. De dieren verdragenbrak water met een zoutgehalte tot 13‰ en tevens een zekere mate van vervuiling. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes kunnen 15.000-17.000 eitjes. De totale planktonischefase duurt minimaal 30 dagen. Slechts zeerweinig dieren bereiken maximale afmetingen (20-25 mm) en leeftijd (4-5 jaar).
Areaal en verspreiding
Vanaf Noorwegen en de Oostzee tot in de MiddellandseZee en de Zwarte Zee en langs de westkust van Afrika tot Senegal. In de Nederlandse Noordzee o.a. in de Oestergronden, met name in het zuidelijke deel, waar de hoogste concentraties slib voorkomen. Daarnaast komen in het nabije kustgebied vaak grote populaties voor, met name op plaatsen met middelgrof zand. Soms ook in slikgebieden.In Zeeland plaatselijk algemeen in de Oosterschgelde en Het Grevelingenmeer.
Op het strand: Doubletten en levende dieren spoelen regelmatig 'invasie-gewijs' aan, met name na vorst en storm in voor- en najaar.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan
et al. -Ecologische atlas mariene weekdieren - 2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken