|
|
Noorse hartschelp
Laevicardium crassum
(Gmelin, 1791)
Zoekbeeld
Mariene
tweekleppige.Tot 75 mm (meestal kleiner). Licht- tot bruingeel, bij de
top vaak oranjerode vlekken. Opperhuid geelgroen. Stevige, wat
driehoekige schelp. Het oppervlak voelt glad aan, maar heeft 20-30
radiaire ribben. Voor- en achterzijde glad. Slotband uitwendig, stevig.
Noordzee, verder van de kust: Doggersbank, Klaverbank, Friese Front,
zuidelijke Noordzee. Schaars in de
Oosterschelde. Doubletten slechts zeer zelden op het strand. Soms
kleinere levende exemplaren (Waddeneilanden).
Te verwarren met
Onmiskenbaar vanwege de zeer gladde ribben.
Kenmerken
Afmetingen: 65 X 75 mm.
Schelpkleur: Licht- tot bruingeel, met bij de top vaak een aantal oranjerode vlekken. Opperhuid geelgroen. Binnenkant wit of roze.
Schelpvorm: Stevige, wat driehoekige schelp, meestal hoger dan lang.
Sculptuur: Het oppervlak voelt glad aan, maar is voorzien van 20 tot 30 radiaire ribben. De voor- en achterzijde zijn glad.
Slot: Heterodont. Slotband uitwendig, stevig.
Binnenzijde schelp: Geen mantelbocht.
Habitat en ecologie
De soort leeft bij voorkeur ondiep ingegraven in zandige bodems, met eventueel grind of schelpengruis. Komt voor van dicht onder de laagwaterlijn tot 200 m diepte, maar vooral op diepten tussen 15 en 50 m. De dieren filteren fytoplankton en organische voedseldeeltjesuit het bodemwater. Een van de weinige hermafrodiete vertegenwoordigersvan de Europese Cardiidae. De dieren hebben zowel mannelijkeals vrouwelijke geslachtsorganen en produceren derhalve zowel zaad- als eicellen. Voortplanting in voorjaar en zomer. Leeftijd 3-5 jaar.
Areaal en verspreiding
Van Noorwegen tot aan de Kaapverdische Eilanden en de Middellandse Zee. Binnen de Nederlandse wateren bekend van de Doggersbank en de Klaverbank. Verder van het Friese Front, de zuidelijke Noordzee en van een beperkt aantal min of meer geïsoleerde vindplaatsen, waaronder in de Oosterschelde.
Op het strand: De soort spoelde in het verleden relatief zelden op het strand aan. Na de stormramp in 1953 (maar ook daarvoor al in 1952!) spoelden echter massaal levende dieren aan, onder andere bij Scheveningen. Na 1953 werden dergelijke aanspoelingen weer schaars, uitgezonderd enkele aanspoelingen op de Waddeneilanden.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van
Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het
Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren
(Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan
et al. -Ecologische atlas mariene weekdieren - 2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken