|
|
Brakwaterkokkel
Cerastoderma glaucum
(Bruguière, 1789)
Zoekbeeld
Tweekleppige
uit brak water. Tot 50 mm. Crèmewit met bruin, binnenzijde vaak deels
paarsbruin. Opperhuid groenbruin. Vrij dunschalig. Langwerpig met
verlengde achterkant. Meestal 23 (18-32) radiale, iets verheven tot zwak
gekielde ribben, bezet met schubjes. Groeven tussen ribben smaller dan de
ribben, aan de binnenkant doorlopend tot bij de top. De korte slotband ligt
direct achter de top. In rustig, niet droogvallend (brak) water. Meestal
binnendijks.
Te verwarren met
Kokkel Cerastoderma edule. Deze is echter minder langwerpig en dikschaliger, terwijl de uitwendige slotband langer is dan bij de Brakwaterkokkel.
Kenmerken
Afmetingen: L. tot 50 mm, H. tot 40 mm. Schelpkleur: Wit, binnenzijde vaak met paarsbruine vlekken. Opperhuid groenig bruin.
Schelpvorm: Vrij dunschalig. Langwerpig van vorm met een duidelijk verlengde achterkant. De top ligt niet in het midden.
Sculptuur:
Meestal 23 (18-32) radiale ribben die iets verheven tot zwak gekield
zijn, al dan niet dicht bezet met schubjes. De groeven tussen de ribben
zijn smaller dan de ribben en lopen aan de binnenkant tot bijna onder de
top door.
Slot: Heterodont. In beide kleppen 1 cardinale
tand, in de linkerklep 1 voorste en 1 achterste laterale tand, in de
rechter 2 voorste en 2 achterste. De uitwendige slotband ligt direct
achter de top en is korter dan die van de (gewone) Kokkel.
Dier: Twee zeer korte, slechts deels vergroeide sifonen, die ongelijk in lengte
zijn, met korte maar duidelijke tentakelkransjes. Voet vrij kort en bijlvormig.
Habitat en ecologie
Karakteristiek voor niet droogvallende brakke en rustige wateren binnendijks met sterk wisselende zoutgehalten en temperaturen. Het zoutgehalte ligt meestal tussen ca. 5 en 25‰, met een optimum rond14-15‰. De dieren leven vaak deels ingegraven op fijnzandige of slikrijke bodems, op waterdiepten van enkele decimeters tot tientallen meters. Ze kunnen zich actief verplaatsen. Het voedsel wordt uit het water gefilterd en bestaat uit detritus, diatomeeën en eencellige algen. Zeer koude winters kunnen veel sterfte veroorzaken. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting via de waterkolom. De dieren zijn geslachtsrijp in hun eerste levensjaar. Leeftijd: 4-5 jaar.
Areaal en verspreiding
Van de Oostzee tot de Atlantische kust van Marokko, de Middellandse Zee, Zwarte Zee tot de Kaspische Zee en het Aralmeer. Vaak in getijloze binnendijkse brakke wateren (meren, plasjes, kanalen, sloten), of in kwelderkreken met zwak stromend water. Elders ook in grotere getijdenwateren.
In Nederland plaatselijk in binnendijks brakwater in Zuid-Holland, Zeeland en op de Waddeneilanden. Relatief zeldzaam. Zelden buitendijks.
Op het strand: Oude, losse (Holoceen-fossiele) kleppen spoelen regelmatig aan op het strand langs de hele kust. Verse exemplaren alleen nabij plaatsen waar de soort autochtoon voorkomt.
Literatuur
Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig
Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse
Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion
Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Code
Auteurs
(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan
et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[B. Oonk, jan. 2014; IvL feb. 2014]
Commentaar
Grafieken