|
|
Glasgrondel
Aphia minuta
(Risso, 1810)
Glasgrondel - Aphia-minuta (Foto: Mick Otten)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige, slanke grondelsoort. tot 6 cm. Kenmerkend is het kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Kop vrij klein, bek bovenstandig. Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Borst-en staartvin Ovaal afgerond. Minder bodemgebonden maar vrijzwemmend, vaak in groepjes. Vrij algemeen in met name Zeeland.
Te verwarren met
Lijkt sterk op de Kristalgrondel Crystallogobius linearis, die echter alleen zeer ver van de Nederlandse kust verwijderd voorkomt en een pelagisch leven lijst in het open water van de Noordzee. Een duidelijk verschil vormen tweede rugvin en de anaalvin; bij de Kristalgrondel zijn deze langer en laag, bij de Glasgrondel korter en hoger.
Kenmerken
Afmetingen: 4-5 (tot 6) cm.
Kleur: Kenmerkend is het merendeels kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Die laatste heeft de vorm van een soort oliedruppel. Alleen op de rug en kop zijn soms vage bruine vlekjes zichtbaar. Ook de vinnen zijn vrijwel geheel doorschijnend.
Vorm: Langwerpige, slanke grondelsoort. De kop is vrij klein, met een duidelijke brede, bovenstandige bek met dikke lippen. De schubben laten zeer snel los.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Tweede rugvin en anaalvin ongeveer identiek qua vorm en plaatsing op het lichaam. De borstvin is ovaal afgerond, de staartvin eveneens. Borstvinnen zoals bij alle grondels met elkaar vergroeid, zij het een minder opvallende zuignap vormend. (hetgeen vermoedelijk met het meer vrijzwemmende levenswijze te maken heeft).
Vinstralen: de eerste rugvin heeft 4-5 harde vinstralen, de tweede 1 stevige en 10-12 zachte. De anaalvin heeft 11-13 zachtere vinstralen.
Habitat en ecologie
Glasgrondels leven in kleine groepjes (soms grotere scholen) langs de kust en in zeearmen. Meestal in ondiep, vooral wat kalmer water. Zo zijn ze regelmatig aanwezig in brakke binnenwateren. In de open Noordzee kunnen ze echter tot diepten van circa 80 meter voorkomen. Ze zijn aanzienlijk minder bodemgebonden dan de meeste andere grondelsoorten. Hierdoor, en omdat ze door hun transparantie moeilijk zichtbaar zijn, worden ze vrij weinig waargenomen. 's Nachts zweven ze duttend dichter bij de bodem. De paaitijd valt in de zomer. De eieren worden vaak op beschutte plaatsen afgezet, vaak in lege schelpen. Het voedsel bestaat uit kleine organismen, waaronder kleine kreeftachtigen als roeipootkreeftjes, aasgarnalen en larven van onder andere zeepokken en vissen. Maar ook algen schijnen soms gegeten te worden.
Areaal en verspreiding
Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf Noorwegen, de Oostzee, rondom de Britse eilanden, via de Noordzee langs de Atlantische kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal tot Marokko. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Vroeger zeldzaam in onze wateren en op de Rode Lijst. Inmiddels vrij algemeen in de Zeeuwse wateren en het Noordzeekanaal.
Literatuur
- Leewis, R.J., 2002. - Flora en fauna van de zee. KNNV-Veldgids nr. 16. Utrecht,
Stichting Uitgeverij KNNV. 320 pp.
- Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids
nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H.
& S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. uitg. KNNV nr 42, Utrecht
pp 224.
- Zoetemeyer,
R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg. Sportvisserij
Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
Wijnand Vlierhuis (nov 2013); [RHB/IvL nov 2017]
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken