|
|
Slakdolf
Liparis liparis liparis
(Linnaeus, 1766)
Slakdolf - Liparis liparis liparis. (Foto: Lodewijk Roelen)
Zoekbeeld
Zeevis. Tot 18 cm. Vaak kleiner. Geelbruin of grijsgroen, vaak met schuine bruingrijze strepen. Jongere exemplaren egaal bruin of zwart. Mannetjes in de paaitijd oranjerood. Stompe
kop, kleine oogjes, neusgaten buisvormig. Schubloze gladde en slijmerige huid. Vaak
in kenmerkende houding, met de staart omgeslagen langs het
lichaam. Lange rug- en anaalvin. Buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. Niet algemeen.
Te verwarren met
De Slakdolf lijkt enigszins op de Vorskwab. De vorskwab kan echter veel groter worden, is egaal van kleur en veel donkerder, heeft grote ogen en een kindraad.
Kenmerken
Afmetingen:
Tot 18 cm. Vaak kleiner.
Kleur: Geelbruin of grijsgroen, veelal voorzien van een
kenmerkend streeppatroon van schuine bruingrijze strepen. De jongere exemplaren zijn vaker egaal bruin
tot zwart gekleurd en goed gecamoufleerd. Mannetjes in de paaitijd meestal oranjerood.
Vorm: Stompe kop met kleine tandjes. Kleine oogjes, voorste neusgaten als kleine buisjes. Lijkt in vorm op een donker gekleurd kikkervisje. De huid is
schubloos glad en slijmerig. wordt meestal gevonden
in een kenmerkende houding, waarbij de staart omgeslagen langs het
lichaam wordt gehouden.
Vinnen: Met een en lange rugvin en idem anaalvin. Beiden zijn achteraan via een membraam verbonden met de staart. Borstvinnen vrij groot, afgerond. De buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf.
Habitat en ecologie
De Slakdolf leeft op de bodem, vanaf ondiep in het sublitoraal tot ruim 300 m diepte. Vaak op hard substraat. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen, kleine visjes en polychaete (borstel-)wormen. Slakdolven worden het meest gezien tijdens hun voortplantingsseizoen in de herfst en winter. Ze zijn dan het opvallendst getekend en op hun grootst. Je kunt ze dan aantreffen tussen de rotsige bodems zoals de Zeeuwse dijken. De tot 1,5 mm grote eieren worden in kluiten in geweisponzen en soms op de bodem gelegd. De na 6-8 weken uitgekomen larven verblijven enige tijd in het plankton. De dieren lijken meestal voorkeur te geven aan de verder uit de kust gelegen gebieden.
Areaal en verspreiding
Een vis van koudere streken. Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan, IJsland, Groenland, Barents
Sea, Nova Zembla, Spitsbergen, zuidelijk tot de Britse eilanden en de Noordzee. In Nederland relatief schaars voornamelijk in herfst en winter.
Seizoenspatronen
De dieren mijden de kust in de winter en de zomer.
Literatuur
- Nijssen, H., 2010.
Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes)
(Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
W. Vlierhuis (2013)
[IvL jan. 2014]
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken