|
|
Noorse grondel
Pomatoschistus norvegicus
(Collett, 1902)
Pomatoschistus norvegicus (afb. naar Miller, 1986)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige grondel. 5-6 cm. Lichtbruin met donkerdere en lichtere oranje tot roestbruine vlekjes. Volwassen mannetjes met 10-12 vertikale donkere dwarsstrepen en een donkere vlek achter op de eerste rugvin. Vrouwtjes zonder vlek. Soms blauwachtige vlekken of strepen. Achter en onder de oogkas rijen gevoelspapillen. Bek is breed, bovenstandig, onderkaak met twee rijen tanden. Twee gescheiden rugvinnen, achterste en anaalvin ongeveer identiek. Staartvin ovaal afgerond. Borstvinnen vergroeid tot een zuignap.Zeldzaam in diepere Noordzee. Enkele keren in Nederlandse wateren.
Te verwarren met
Lijkt op andere grondels, met name Pomatoschistus-soorten. Erg moeilijk uit elkaar te houden. Volwassen mannetjes hebben 10-12 vertikale donkere strepen op de flanken. Ook de ronde, donkere vlek achter op de eerste rugvin is een kenmerk.
Kenmerken
Afmetingen: 5-6 (mogelijk tot 8) cm.
Kleur: Lichtbruin, iets doorschijnend, met vage donkerdere vlekjes en oranje of roestbruine vlekjes. Soms onder aan de flanken blauwachtige vlekken of strepen. Volwassen mannetjes met 10-12 vertikale donkere strepen op de flanken een een duidelijke, vaak wat ronde, donkere vlek achter op de eerste rugvin. De buik is niet kleurloos maar draagt lichtbruin pigment. Vrouwtjes zonder vlek op de eerste rugvin.
Vorm: Langwerpige, slanke grondelsoort. De kop is vrij klein, de ogen staan hoog op de kop. Achter de oogkas en daaronder zijn duidelijke rijen gevoelspapillen aanwezig, ook enkele horizontaal lopende. De bek is duidelijk, breed en bovenstandig, met dikke lippen. In de onderkaak twee rijen tanden.
Sculptuur: Het lichaam is duidelijk fijn geschubd, op het borstgedeelte na.
Vinnen: Twee rugvinnen die duidelijk van elkaar gescheiden zijn. Tweede rugvin en anaalvin ongeveer identiek qua vorm en plaatsing op het lichaam. De staartvin is ovaal afgerond. Borstvinnen zoals bij alle grondels met elkaar vergroeid tot een zuignap.
Habitat en ecologie
Pomatoschistus norvegicus leeft verder van de kust in dieper water tussen 18 en ruim 325 meter. Leeft in het noorden aanzienlijk dieper dan in de Middellandse Zeegebied. De dieren komn zowel voor op zachte bodems als op harder substraat en op zand met schelpfragmenten of grint. Het voedsel bestaat ui kleine kreeftachtigen (o.a. Amphipoda). De paaitijd valt tussen maart en juli. De dieren zijn geslachtsrijp na de eerste winter en planten zich minimaal twee seizoenen voort. Er zouden hybriden bekend zijn tussen deze soort en Lozano's grondel Pomatoschistus lozanoi.
Areaal en verspreiding
Vanaf de Lofoten in Noorwegen, via Zuid-Zweden, Kattegat en Skagerrak, langs de Atlantische kust van de Britse Eilanden tot aan Het Kanaal. In de Noordzee schaars tot zeldzaam in dieper water. Verder bekend van meerdere verspreide lokaties langs de Atlantische kust van Frankrijk, Noord-Spanje, Gibraltar en Marokko en in de Middelllandse Zee (Franse Mediterrane kust, meerdere plaatsen in Italië en Griekenland). In het Nederlandse deel van de Noordzee zeer weinig waargenomen, o.a. bij wrakken.
Literatuur
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces
(Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
Code
Auteurs
IvL / RHB (nov. 2018)
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken