Search
Search

Soorten

Spitsstaartgrondel

Lesueurigobius friesii

(Malm, 1874)

Spitsstaartgrondel
Spitsstaartgrondel-Lesueurigobius friesii (Uit: B.F. Fries, 1799-1839)


Zoekbeeld

Slanke grondel met een plomp-speervormige staart. 9-13 cm. Lichaam iets doorschijnend, geelbruin. Duidelijke oranjegele ronde vlekken, onregelmatig of in rijen. Ook gele vlekken op de vinnen. Rugvinnen vaak met geeloranje randen en daaronder een metaalblauwe lijn. Anaalvin en staartvin donkerbruin omrand. Ogen hoog op de kop. Nek en rug met schubben. Mond klein, bovenstandig. Twee rugvinnen met een kleine ruimte ertussen. Eerste rugvin met stekelvormige, deels buiten het vinmembraan stekende vinstralen.Tweede rugvin langer dan de anaalvin. Buikvinnen vergroeid tot zuignap. Leeft op modderbodems, vaak samen met de Noorse zeekreeft, in dieper water (tot meer dan 100 m. Enkele keren ver van de Nederlandse kust gevangen.

Te verwarren met

Lijkt op andere grondels, met name Pomatoschistus-soorten. Herkenbaar aan de speerpuntvormige staart en de gele vlekken op het lichaam.

Kenmerken

Afmetingen: 9-13 cm.
Kleur: Lichaam iets doorschijnend, geelbruin, al dan met een vaag en fijn vlekkenpatroon. Rug met duidelijke oranjegele ronde vlekken, die op de flanken meestal rijen vormen. Vaak loopt over de zij/middellijn een rij van deze vlekken. Ook op de verder merendeels doorzichtige rugvinnen en de staartvin staan vaak geelachtige vlekken. Beide rugvinnen hebben vaak geeloranje randen, met daaronder soms een metaalblauwe lijn. De anaalvin heeft een donkerbruine rand, ook de staartvin is vaak deels donkeromrand.
Vorm: Langwerpige, slanke, zijdelings wat samengedrukte grondelsoort met een plomp-speervormige staart. Ogen bol en ovaal, hoog in de kop gelegen, deels er bovenuit stekend. De iris is groenachtig. Nek en rug met duidelijke schubben. Mond relatief klein, bovenstandig, met verdikte lippen en fijne scherpe tandjes. Sculptuur: Tussen en rondom de ogen zitten kleine gevoelspapillen. Ook elders vage horizontale lijnen met fijne papillen.
Vinnen: Twee rugvinnen met slechts een kleine ruimte ertussen. De eerste rugvin heeft stekelvormige vinstralen, waarbij de uiteinden niet door het vinmembraan worden omsloten en als sprieten los omhoog steken. Met name de eerste drie kunnen ver boven de verdre vin uitsteken. De tweede rugvin is lang en de iets naar achteren overhellende bovenkant reikt bijna tot aan de staartvin. De anaalvin is iets korter. Borstvinnen vrij groot en afgerond. De staartvin heeft de vorm van een ovale speerpunt. Buikvinnen vergroeid tot zuignap. De randen van de vinnen kunnen rafelig zijn.

Habitat en ecologie

Leeft op modderige bodems, vaak ingegraven en in holen samen met de Noorse zeekreeft Nephrops norvegicus. In ons deel van het verspreidingsgebied gewoonlijk verder van de kust, op wat grotere diepten, vanaf circa 10 meter tot ruim 130 meter (ook 291 m wordt als grootste diepte genoemd). De dieren zijn geslachtsrijp na ongeveer twee jaar bij een lengte van 4-5 cm. De eieren worden in een holletje in de modder gelegd en bewaakt door het mannetje. De paaitijd valt in mei-augustus. Het voedsel bestaat uit polychaete wormen, kleine kreeftachtigen en weekdieren. Ze kunnen 5-7 (maximaal 11) jaar worden.

Areaal en verspreiding

Oost-Atlantische Oceaan, vanaf het Skagerrak, Kattegat en Denemerken, een klein deel van de Oostzee, via de Engelse Atlantische kust tot aan Mauretanië en in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. In de Noordzee schaars tot zeldzaam. Ook gemeld uit diepere gedeelten in het Nederlandse deel van de Noordzee.

Literatuur

  • Hayward, P.J. and J.S. Ryland (Ed.), 1998. Handbook of the marine fauna of North-West Europe. Oxford University Press, 800 pp.

Code


Auteurs

IvL / RHB (nov. 2018)


Categorieën:

Vissen

Commentaar

Spitsstaartgrondel

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top