|
|
Snotolf
Cyclopterus lumpus
Linnaeus, 1758
Snotolf - Cyclopterus lumpus (Foto: Duncan van Vliet)
Zoekbeeld
Zeevis. Een plompe, hoekige vis met een stompe kop en kleine bek en kleine ogen. Op de huid staan benige knobbels. Vrouwtjes tot 70, mannetjes tot 50 cm. Groenachtig grijs, jonge dieren geel tot groen, met een zilveren kopstreep. Mannetjes in de paaitijd oranjerood, vrouwtjes blauwachtig. Geen voorste rugvin, de rug is verhoogd. Buikvinnen vergroeid tot zuigschijf.
Kenmerken
Afmetingen: ca 35-40 cm (mannetjes maximaal 50, vrouwtjes 70).
Kleur: Groenachtig grijs. In de paaitijd worden de mannetjes oranjerood en de vrouwtjes helder-blauwgroen. Jonge dieren van ca 5 mm zijn geel tot groen met
een zilveren streep op de kop.
Vorm:
Plompe, hoekig vis, met een ruwe schubloze huid met benige platen, waarop in zeven lengterijen knobbels staan. De kop is
stomp met een kleine bek en kleine ogen.
Vinnen:
De voorste rugvin ontbreekt.
Daar voor in de plaats is de rug verhoogd. De tweede rugvin is normaal.
Anaalvin met tot 11 vinstralen. Onder de buik zijn de buikvinnen vergroeid tot een grote zuigschijf,
waarmee de dieren zich stevig kunnenvasthouden aan een harde ondergrond.
Habitat en ecologie
Vrij zwemmend of bij de bodem levend, op diepten tot 400 meter. In het paaiseizoen, dat in de winter valt, kunnen Snotolfen in ondiep water tussen stenen worden gevonden, waar ze hun nestplaatsen hebben uitgekozen. Tot eind april zijn volwassen dieren in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer te zien. De klompen roze eitjes worden door het mannetje bewaakt en verzorgd (broedzorg) tot ze na 6 tot 8 weken uitkomen. De uit het ei gekomen jonge snotolfjes blijven gedurende het voorjaar in dichte wierbegroeiing verscholen, waar ze relatief snel groeien. Tot het voedsel behoren meerdere soorten ongewervelde bodemdieren, waronder wormen en weekdieren, maar ook kwallen en kleine vissen.
Areaal en verspreiding
Vanaf het Arctisch gebied en de Oostzee, via de Noordzee tot in het noorden van de Atlantische Oceaan (Bretagne). In Nederland vooral in het paaiseizoen en tot het uitkomen van de eieren (mannetjes) in het kustgebied.
Seizoenspatronen
De Snotolf vertoont een duidelijk seizoenspatroon. De trefkansen zijn
het hoogst in april, als gevolg van trek- en paaigedrag.
De dieren paaien in februari en maart in de wierzone. Na het paaien
gaan de vrouwtjes terug naar open water. Het mannetje blijft ca. twee
maanden bij de eitjes om in mei weer weg te trekken.
Nadere informatie
De snotolf is onderdeel van de commerciele visserij. De eieren (kuit) worden als alternatief voor kaviaar gebruikt. Daarbij worden zelevend uit de vrouwtjesdieren gesneden, die daarna verder als afval over boord gaan. Het is niet duidelijk in hoeverre deze visserijvorm de populaties aantast, maar het ligt voor de hand dat het wegvangen en doden van zwangere vrouwtjes voor ze hun eieren kunnen afzetten moeilijk als een duurzame visserijvorm kan worden gezien.
De soort kan worden bezichtigd in sommige publiek toegankelijke grote aquaria.
Literatuur
- Nijssen, H., 2010.
Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes)
(Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
W. Vlierhuis (2013)
[IvL feb. 2014]
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken