|
|
Knorrepos
Micropogonias undulatus
(Linnaeus, 1766)
Knorrepos - Micropogonias undulatus. Halfweg, dood gefotografeerd exemplaar (Foto: Martin Melchers)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis, ook in brak water). Langwerpig, spoelvormig lichaam. De rug is vrij hoog, de buik nogal afgeplat. 35-40 cm (tot 60 cm). Zilvergrijs, mannetjes in de paaitijd goudkleurig. Het lichaam heeft een patroon van donkere vlekjes in een soort golfpatroon. Vooraan op de flanken staan schuine, verticale strepen, gevormd door kleine schubben. Twee gescheiden rugvinnen, waarvan de eerste met stekels en korter en hoger. Bek onderstandig. Onder de kin drie tot vijf paar tastdraden. De dieren maken harde knorrende geluiden met spieren rond de zwemblaas. Exoot.
Te verwarren met
Het woord 'pos' in de Nederlandse naam geeft aan dat er oppervlakkige gelijkenissen zijn met de bekende, inheemse ('schele') Pos Gymnocephalus cernua uit het zoete water. Die kleine baarsachtige wordt echter hoogstens 25 cm lang en heeft o.a. een veel hogere en grotere gestekelde eerste rugvin, grotere ogen en een licht gevorkte staart. Verder is er uit het Nederlandse zeegebied enkele (minder dan 10) vangsten bekend van de verwante Ombervis Argyrosomus regius. Die kan tot wel twee meter lang worden, maar komt voornamelijk voor ten zuiden van Het Kanaal, tussen de Franse Atlantische kust en Afrika en het Middellandse Zeegebied. Deze soort mist de schuin verticale strepen.
Kenmerken
Afmetingen: Meestal circa 35-40 cm (maximaal 60 cm).
Kleur: Het lichaam is zilvergrijs, in de paaitijd verkleuren de mannetjes naar beige-roze tot goudkleurig. In Amerika wordt de vis daarom ook wel Golden croaker genoemd. Op lichaam is een patroon aanwezig van kleine donkere vlekjes die gewoonlijk in een golfpatroon staan (undulatus betekent gegolfd). Op de flanken op het voorste deel zijn schuine, verticale strepen aanwezig, gevormd door kleine schubben.
Vorm: Langwerpige, spoelvormige vis met een relatief hoge rug en een nogal afgeplatte buik. De bek is onderstandig. Onder de kin zijn drie tot vijf paar tastdraden aanwezig.
Vinnen: Er zijn twee gescheiden rugvinnen, waarvan de eerste stekels heeft en korter en hoger is dan de tweede, die alleen zachte vinstralen heeft. Anaalvin vrij klein, buik- en zijvinnen eveneens. Rugvin vrijwel recht aan het uiteinde.
Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin met 9-11 stekelvormige, harde vinstralen, tweede rugvin met 1 hardere en 26-30 zachte vinstralen, anaalvin met 9-11 vinstralen.
Het 'knorren' in de Nederlandse, maar ook Engelse naam 'croaker' is ontleend aan het knorrende geluid dat deze vis en veel verwanten maken, veroorzaakt door het aanspannen van de spieren rond de zwemblaas. Dit geluid is met name bij deze soort en de wereldwijd verbreide nauwe familieleden erg hard, waardoor meerdere soorten ook wel 'drums' genoemd worden (zoals de grote 'Black drum' of 'Drummer' uit de Golf van Mexico en het Caribisch gebied).
Habitat en ecologie
Leeft in kustwateren en estuaria, meestal op zand- of slibbodems met veel detritus. De paaitijd in het oorspronkelijke leefgebied valt in de wintermaanden en de voorplanting heeft plaats in kustgebieden nabij estuaria. Jonge dieren trekken vaak riviermondingen binnen waar ze verder probleemloos in licht brak water opgroeien, tot ze als grotere vissen meer zeewaarts trekken. Het voedsel bestaat uit wormen, kleine kreeftachtigen en vis. Soms eten ze ook algen.
Areaal en verspreiding
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied omvat de Atlantische kust van Noord-Amerika, van de noordelijke Golf van Mexico tot bij Nova Scotia. Ook aanwezig langs de Atlantische kust van Zuid-Amerika van Suriname tot Argentinië. In Nederland en België aanvankelijk een zeldzame exoot. Voor het eerst waargenomen bij het Belgische Oostende in 1998 en daarna in 2001 bij Antwerpen. In september 2003 voor het eerst in Nederland gevangen door een garnalenvisser in de Waddenzee. In oktober 2004 werden twee exemplaren uit het Noordzeekanaal onderzocht in het Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek (RIVO). Men vond dat ze nogal leken op de inheemse Pos Gymnocephalus cernua uit het zoete water, en zo ontstond de Nederlandse naam. In 2006 o.a. gevangen in het Rotterdamse havengebied (Dintelhaven), waar het dier daarna regelmatig wordt gevangen, op 30 april 2015 zelfs 6 exemplaren tegelijk. De soort wordt vaak met de hengel gevangen en lijkt met name bij Rotterdam en in het Noordzeekanaal nog steeds toe te nemen. In November 2016 werd in het Noordzeekanaal nog een exemplaar van 43 cm gevangen. Aangenomen wordt dat de soort (eitjes) met ballastwater in schepen bij ons terecht is gekomen.
Nadere informatie
Exoot. Aangenomen wordt dat de soort (eitjes) met ballastwater in schepen bij ons terecht is gekomen. Voor het eerst waargenomen bij Oostende in 1998 en in 2001 bij Antwerpen. In september 2003 voor het eerst in Nederland in de Waddenzee. In oktober 2004 werden twee exemplaren gevangen in het Noordzeekanaal en op naam gebracht in het Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek (RIVO). In Nederland en België vanaf ongeveer 2005 regelmatig gevangen in het Rotterdamse havengebied en in het Noordzeekanaal. De soort wordt vaak met de hengel gevangen en lijkt nog steeds toe te nemen.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied is de Atlantische kust van
Noord-Amerika, van de noordelijke Golf van Mexico tot bij Nova Scotia.
Ook aanwezig langs de Atlantische kust van Zuid-Amerika van Suriname tot
Argentinië.
Code
Auteurs
RHB / IvL
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken