|
|
Golfrog
Raja undulata
Lacepède, 1802
Golfrog - Raja undulata. (Uit: Lacepède, 1802)
Zoekbeeld
Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee aan de kop vergroeide
borstvinnen. Staart lang en puntig. Gemiddeld 65-75 cm (tot circa 85
cm). Rug donker of lichter. Geelbruin met lichtere ovaalronde stippen en
vlekjes en onregelmatige golvende lijnen en vlekken. Snuit vaak
lichter. Buik wit, met donkergrijze randen. Snuit kort, matig spits.
Rand langs lichaamsschijf duidelijk gegolfd (hiervan komt de Nederlandse
naam). Op het lichaam aan de rugzijde kleine doornachtige stekels, die
op de snuit staan het dichtst op elkaar. Rugvinnen op de staart
afgerond, ver uit elkaar. Buikvinnen tegen de staartbasis aan, inclusief
twee lobvormige uitsteeksels. Stekels bij jonge dieren onregelmatig,
bij volwassen dieren regelmatig. Mannetjes op middenlijn een rij van
20–55 stekels. Ogen en spuitgaten (spiraculi) klein, Mond, neusgaten en
vijf paar kleine kieuwspleten aan de buikzijde.
Kenmerken
Afmetingen: De gemiddelde afmeting is 65-75 cm (vrouwtjes worden iets groter dan mannetjes). Maximaal circa 85 cm.
Kleur: De rug kan donker (tot bijna zwart) of lichter zijn. Meestal geelbruin tot grijsbruin, met een groot aantal lichtere, créme tot grijswitte, onregelmatig gevormde ovaalronde stippen en vlekjes. Daarnaast ook onregelmatige grove, vaak golvende, donkere lijnen en vlekken. Aan de snuitzijde en de randen rondom vaak wat lichter, met vaak donkere streepvormige vlekken. De onderkant is wit met donkergrijze randen.
Vorm: Sterk afgeplat, afgerond-ruitvormig lichaam, met twee zeer grote, aan de
kop vergroeide afgeronde borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig
toelopende staart. De snuit is kort en matig spits. De ogen zijn klein en de spuitgaten (spiraculi) eveneens. Mond,
neusgaten en vijf paar kleine kieuwspleten bevinden zich aan de
buikzijde. De opstaande rand langs de lichaamsschijf is van de snuit tot aan de uiteinden van de vleugelvormige borstvinnen duidelijk gegolfd, waaraan de soort de naam dankt.
Sculptuur: Uitgezonderd de achterse hoeken, is het hele lichaam aan de rugzijde bedekt met kleine doornachtige stekels. Op de snuit staan de stekels het dichtst op elkaar. De stekels langs de middellijn verlopen bij jonge dieren onregelmatig,
bij volwassen dieren regelmatig. Mannetjes hebben een rij van 20–55
stekels op de middellijn, vrouwtjes hebben op de middenlijn maar een
paar stekels, vaak slechts drie.
Vinnen: De rugvinnen op de staart zijn afgerond, bijna halfrond en staan ver uit elkaar, met vaak een of twee stekels ertussen. De staartvin zelf is miniem of ontbreekt. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen behoren ook twee lobvormige uitsteeksels.
Nadere kenmerken: in de bovenkaak staan 40-50 rijen tanden, waarvan de middelste puntig zijn en de buitenste een dwarssnijkant hebben.
Eieren: zie
hier.
Habitat en ecologie
Golfroggen jagen op zandige of slikkige bodems op diepten tussen 50 en circa 200 meter. De dieren zijn pas na meerdere jaren volwassen en tot voortplanting in staat: vrouwtjes bij een lengte van ongeveer 75 cm, wanneer ze ongeveer 9 jaar oud zijn, mannetjes vanaf 70 cm na ongeveer 7,5 jaar. De Golfrog is een eierleggende soort (ovipaar). Volwassen vrouwtjes zetten tussen maart en september eikapsels af met steeds één embryo. Het voedsel bestaat uit ongewervelden, vooral kreeftachtigen en soms stekelhuidigen. Net als veel andere bodembewonende soorten met een lage voortplantingscapaciteit, is de golfrog gevoelig voor overbevissing door visserij. Aangenomen wordt dat de dieren tot 23 jaar oud kunnen worden. (Zie voor de vorm van de eikapsels
deze pagina met de aparte beschrijving.)
Areaal en verspreiding
Verspreidingt: Oostelijke Atlantische Oceaan, vanaf de zuikant van de Britse eilanden, via de Noordzee, de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland, tot Mauretanië en Senegal, de Kanarische eilanden en de Middellandse Zee. Het voorkomen is zeer plaatselijk. Langs de Nederlandse kust is de soort erg zeldzaam.
Literatuur
-
Nijssen, H., 2010. Zeevissen.
KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces
(Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
RHB / IvL
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken