|
|
Kleine pieterman
Echiichthys vipera
(Cuvier, 1829)
Kleine pieterman - Echiichthys vipera (Uit Francis Day, 1829-89)
Zoekbeeld
Mariene vissoort (zeevis). Circa 12-15 (tot 18 cm). Rugzijde goudgeel, buikzijde zilverwit. Rugvin zwart, langs de staartvin vaak een zwarte rand. Langwerpig, matig slank, zijdelings platgedrukt lichaam. Geen stekeltjes voor de ogen. Buikvinnen vóór de borstvinnen. Korte eerste rugvin met scherpe (giftige) stekels. Op de kieuwdeksels aan beide kanten ook een lange gifstekel. Schuin naar boven gerichte bek. Tweede rugvin en anaalvin lang. De vis injecteert via de rugvin gif indien er op wordt getrapt. Het (eiwit)gif kan worden geneutraliseerd door snel heet water over de wond te gieten. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen in zandbodems, o.a. direct beneden de laagwaterlijn.
Te verwarren met
Lijkt op de Grote pieterman. Deze wordt echter tot 40 cm em heeft korte stekels op de snuit. Deze ontbrekend bij de Kleine pieterman. De dieren zijn ook korter en plomper dan de Grote pieterman en de tweede rugvin heeft minder vinstralen. De rugvin is geheel zwart en langs de staart loopt vaak een zwarte rand.
Kenmerken
Afmetingen: Circa 12-15 (tot 18 cm). Kleur: Rugzijde goudgeel, kop en flanken met donkerdere vlekken. Buikzijde zilverwit. De rugvin is zwart en langs de staartvin loopt vaak een zwarte verticale rand.
Vorm: Langwerpige, slanke tot wat plompe vis met een zijdelings platgedrukt
lichaam en een vrij grove kop emt een vrij grote, schuin naar boven gerichte bek. Anders dan bij de Grote pieterman staan
er geen geen stekeltjes voor de ogen.
Vinnen: De buikvinnen staan vóór de borstvinnen. De korte eerste rugvin heeft harde, scherpe (giftige) stekels. Op de kieuwdeksels staat aan beide kanten ook een lange gifstekel.
Vinnen: Tweede rugvin en anaalvin lang.
Nadere kenmerken: Vinstralen: eerste rugvin met 5-7 stekels, tweede rugvin met 21-24 vinstralen, anaalvin met voooraana 1 stekel en verder 24-26 vinstralen. Zijlijn met 60-62 schubben. Giftige vis. Het (eiwit)gif kan worden geneutraliseerd door zo snel mogelijk heet water over de wond te gieten.
Habitat en ecologie
Komt voor op zandbodems vanaf de getijdezone tot een diepte van enkele tientallen meters.In de winter in dieper water, tot circa 150 meter. Overdag in het zand ingegraven op de ogen en bovenste stekels na. Vooral ’s nachts actieve roofvis. Paait in de zomer. Het voedsel bestaat vooral uit op de bodem levende kreeftachtigen, zoals garnalen en kleine krabben. Ook andere kleine bodemdieren en viseieren staan op het menu.
Areaal en verspreiding
Oost-Atlantische Oceaan tot Marokko en Madeira en in de Middellandse Zee. Noordzee. Langs de Nederlandse kust vrij algemeen. Kan 's zomers op zandbodems al iets beneden de laagwaterlijn voorkomen, daarnaast in rotspoeltjes en soms op/in meer modderige bodems.
Literatuur
-
Nijssen, H., 2010. Zeevissen.
KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV,
Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces
(Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.
- Zoetemeyer, R.B., 2010. Overzicht van de Nederlandse zeevissen. Uitg.
Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 212 pp.
Code
Auteurs
RHB / IvL (okt. 2018)
Categorieën:
Soorten,
Vissen
Commentaar
Grafieken